In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft een geschil tussen een groep appellanten, bestaande uit 18 ambtenaren, en de Minister van Veiligheid en Justitie over de naleving van toezeggingen met betrekking tot hun salarisinschaling. De appellanten, werkzaam als arrestantenbewakers, hadden in 2009 de minister verzocht om toezeggingen na te komen die hen in het vooruitzicht waren gesteld. De minister had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de Centrale Raad oordeelde dat de minister in zijn besluiten niet had voldaan aan de eerder geformuleerde toezeggingen. De Raad stelde vast dat de minister ten onrechte had volstaan met een gratificatie in plaats van de beloofde extra periodieken en salarisverhogingen. De Raad oordeelde dat de toezeggingen een gerechtvaardigd vertrouwen bij de betrokkenen hadden gewekt, en dat de minister de besluiten diende te herzien. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van de minister en droeg hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de betrokkenen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 2.360,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2013.