ECLI:NL:CRVB:2013:1362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
11-4188 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezeggingen en compensatie voor ambtenaren in het kader van salarisinschaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft een geschil tussen een groep appellanten, bestaande uit 18 ambtenaren, en de Minister van Veiligheid en Justitie over de naleving van toezeggingen met betrekking tot hun salarisinschaling. De appellanten, werkzaam als arrestantenbewakers, hadden in 2009 de minister verzocht om toezeggingen na te komen die hen in het vooruitzicht waren gesteld. De minister had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de Centrale Raad oordeelde dat de minister in zijn besluiten niet had voldaan aan de eerder geformuleerde toezeggingen. De Raad stelde vast dat de minister ten onrechte had volstaan met een gratificatie in plaats van de beloofde extra periodieken en salarisverhogingen. De Raad oordeelde dat de toezeggingen een gerechtvaardigd vertrouwen bij de betrokkenen hadden gewekt, en dat de minister de besluiten diende te herzien. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van de minister en droeg hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de betrokkenen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 2.360,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4188 AW e.v.
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
23 juni 2011, 10/554 e.v. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] en 18 anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (appellanten)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in de gedingen tussen partijen tussenuitspraken gedaan op 13 december 2012, 11/4188 AW-T e.v. (tussenuitspraak 1), en 21 maart 2013, 11/4190 AW-T (tussenuitspraak 2).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak 1 heeft de minister op 31 januari 2013 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak 2 heeft de minister op 3 mei 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellanten hebben hun zienswijzen omtrent deze nieuwe besluiten kenbaar gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Awb en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
1.1.
Voor een overzicht van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraken van 13 december 2012, LJN BY6052, en 21 maart 2013, LJN BZ5135 (tussenuitspraken). Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2.
Appellanten 1 tot en met 18, alsmede wijlen [betrokkenen] (betrokkenen) waren als arrestantenbewaarder/complexbeveiliger werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting [plaats],[locatie]. Bij brief van 10 juni 2009 hebben betrokkenen de minister verzocht een aantal in de brief nader omschreven toezeggingen na te komen. Bij besluit van 16 juni 2009 zijn deze verzoeken afgewezen. Tegen het besluit van 16 juni 2009 hebben betrokkenen gezamenlijk bezwaar gemaakt. De minister heeft dit bezwaar bij besluit van 15 juni 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.4.
In de tussenuitspraken is geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Daartoe is, kort samengevat, overwogen dat sprake is van een stellig geformuleerde toezegging dat iedereen, dus ook het zittend personeel, opnieuw zou worden ingeschaald en dat ook dit personeel in aanmerking kwam voor (twee) extra periodieken, althans ophoging van het salaris. Dit rechtvaardigt de conclusie dat van de kant van de minister aldus uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij betrokkenen gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt, zodat de minister hun beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen.
1.5.
De minister is bij de tussenuitspraken met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De minister diende nader te bezien welke consequenties voor elk van betrokkenen moeten worden verbonden aan hetgeen de Raad in zijn tussenuitspraken heeft overwogen.
2.1.1.
In het ten aanzien van appellanten ([naam] uitgezonderd) genomen besluit van 31 januari 2013 (besluit 1) heeft de minister deze appellanten een compensatie toegekend ter grootte van één bruto maandsalaris. De minister heeft daartoe overwogen dat hij zich schaart achter de onder 1.4 vermelde conclusie van de Raad; de betrokken medewerkers dienen dus te worden gecompenseerd. De minister acht het daarbij wenselijk om al de betrokken medewerkers op gelijke en transparante wijze te compenseren. De minister heeft daarbij onder meer acht geslagen op de systematiek in de ‘Inschalingsrichtlijn voor bewaarders/complexbeveiligers GW bij indiensttreding en het toekennen van periodieken in het eerste jaar en toepassingsrichtlijn voor zittend bewakingspersoneel’ (circulaire). De minister is tot de conclusie gekomen dat hanteren van de systematiek in de circulaire een niet te rechtvaardigen ongelijkheid in de compensatie van de afzonderlijke medewerkers met zich brengt. Het toekennen van een gratificatie heeft dit ongewenste effect niet. Daarbij is tot uitgangspunt genomen dat een gratificatie ter grootte van één bruto maandsalaris overeenkomt met het bedrag van één periodiek over een periode van vijf jaar, aldus de minister.
2.1.2.
In het ten aanzien van [naam] genomen - separate - besluit van 31 januari 2013 (besluit 2) heeft de minister vastgesteld dat deze appellante reeds bij besluit van 14 mei 2008 is gecompenseerd in verband met de circulaire. Bij dit besluit is haar één extra periodiek toegekend. Deze appellante komt daarom niet in aanmerking voor de gevraagde compensatie, aldus de minister.
2.1.3.
Het ten aanzien van de erven en/of rechtverkrijgenden van[naam] genomen besluit van 3 mei 2013 (besluit 3) is van gelijke strekking als besluit 1.
2.2.
Blijkens hun schriftelijke zienswijzen kunnen appellanten zich niet (geheel) met de besluiten van 31 januari 2013 en 3 mei 2013 verenigen. Deze besluiten worden daarom op de voet van artikel 6:19 van de Awb bij het geding betrokken.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluiten 1 en 3
3.1.
Appellanten [naam] uitgezonderd) betogen onder verwijzing naar de circulaire dat de bij de besluiten 1 en 3 toegekende compensatie onvoldoende recht doet aan de gedane toezeggingen. Volgens deze appellanten kan de hoogte van de compensatie enkel in het licht van de circulaire worden vastgesteld. De Raad kan appellanten hierin niet volgen. In tussenuitspraak 1 is tot uitgangspunt genomen dat appellanten de vaststelling door de rechtbank dat zij op grond van de in de circulaire opgenomen (overgangs)bepalingen niet in aanmerking komen voor toekenning van extra periodieken niet hebben bestreden en dat het geschil in hoger beroep zich aldus toespitst op de vraag of sprake is van een rechtens te honoreren opgewekt vertrouwen. Het onder 1.4 weergegeven oordeel van de Raad staat ook
geheel los van de circulaire. Bij de beantwoording van de vraag of de minister bij de
besluiten 1 en 3 het door de Raad geconstateerde gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld komt daarom - ook de minister heeft dit overigens uit het oog verloren - geen betekenis toe aan de circulaire. Het betoog slaagt in zoverre niet.
3.2.
De besluiten 1 en 3 kunnen niettemin geen standhouden. Anders dan de minister veronderstelt, laat het in de tussenuitspraken neergelegde oordeel dat sprake is van een stellig geformuleerde toezegging dat iedereen, dus ook het zittend personeel, opnieuw zou worden ingeschaald en dat ook dit personeel in aanmerking kwam voor (twee) extra periodieken, althans ophoging van het salaris, geen ruimte voor het standpunt dat kan worden volstaan met een compensatie in de vorm van een gratificatie ter grootte van één bruto maandsalaris. Daarbij is in aanmerking genomen dat het toekennen van een gratificatie niet op één lijn valt te stellen met het toekennen van (een) extra periodiek(en), althans ophoging van het salaris. Een hogere inschaling werkt door in het pensioen en eventuele werkloosheidsuitkeringen waarop een betrokkene te zijner tijd aanspraak kan maken. Dit is niet het geval bij een gratificatie. Een gratificatie heeft immers naar haar aard in beginsel geen permanent karakter en betreft geen vast loonbestanddeel (vergelijk de uitspraak van de Raad van 7 april 2005, LJN AT3986).
Besluit 2
3.3.
Namens [naam] is - onbestreden - gesteld dat het onder 2.1.2 genoemde besluit van
14 mei 2008 zijn grond vindt in een bevordering van deze appellante per 1 februari 2008. Appellante betoogt daarom terecht dat het besluit van 14 mei 2008 geheel losstaat van de hier aan de orde zijnde vraag of de bij besluit 2 toegekende compensatie voldoende recht doet aan de gedane toezeggingen. In het besluit van 14 mei 2008 kan dus geen grond worden gevonden voor het door de minister ingenomen standpunt dat appellante al voldoende is gecompenseerd.
Slotoverwegingen
4.
Het voorgaande betekent dat de besluiten van 31 januari 2013 (besluiten 1 en 2) en 3 mei 2013 (besluit 3) niet in stand kunnen blijven. De Raad ziet nu geen mogelijkheden tot finale geschilbeslechting meer binnen zijn bereik en komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraken, en hetgeen onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen tot de hierna te melden beslissing.
5.
Er bestaat aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.416,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.360,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 juni 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 31 januari 2013 (besluiten 1 en 2) en 3 mei 2013 (besluit 3) gegrond en vernietigt deze besluiten;
  • draagt de minister op om, met inachtneming van deze uitspraak en van de
  • bepaalt dat de minister aan appellanten het door hen in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 377,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de kosten van appellanten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.360,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker

HD

Lijst van appellanten:
Procedurenummers Appellanten Woonplaats
1. 11/4188
AW, 13/1455 AW [naam] [woonplaats]
2. 11/4189
AW, 13/1456 AW[naam][woonplaats]
3. 11/4191
AW, 13/1457 AW[naam]
4. 11/4192
AW, 13/1458 AW [naam] [woonplaats]
5. 11/4193
AW, 13/1459 AW [naam]
6. 11/4194
AW, 13/1460 AW[naam] [woonplaats]
7. 11/4195
AW, 13/1461 AW, [naam][woonplaats]
8. 11/4196
AW, 13/1462 AW [naam]
9. 11/4197
AW, 13/1463 AW [naam] [woonplaats]
10. 11/4198
AW, 13/1464 AW[naam]
11. 11/4199
AW, 13/1465 AW[naam] [woonplaats]
12. 11/4200
AW, 13/1466 AW [naam]
13. 11/4201
AW, 13/1467 AW [naam] [woonplaats]
14. 11/4202
AW, 13/1468 AW [naam]
15. 11/4203
AW, 13/1469 AW [naam] [woonplaats]
16. 11/4204
AW, 13/1470 AW [naam]
17. 11/4205
AW, 13/1471 AW [naam] [woonplaats]
18. 11/4206
AW, 13/1472 AW[naam]
19. 11/4190
AW, 13/3377 AW de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats]