ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7274 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Ziektewet

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn aanvraag voor toelating tot de vrijwillige verzekering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2013 uitspraak gedaan. Appellant had tot en met 23 april 2010 ziekengeld ontvangen en diende op 10 januari 2011 een aanvraag in voor de vrijwillige verzekering. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat deze niet binnen de voorgeschreven termijn van 13 weken na het einde van de verplichte verzekering was ingediend. Appellant stelde dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende algemene informatie had verstrekt en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het Uwv niet verplicht kan worden om individuele voorlichting te geven aan iedereen wiens verplichte verzekering eindigt. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/7274 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2011, 11/1486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Klein Meuleman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klein Meuleman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft tot en met 23 april 2010 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Hij is met ingang van 3 januari 2011, in het kader van een persoonsgebonden budget, als hulp bij het huishouden en de persoonlijke verzorging 18 uur per week bij een familielid gaan werken.
1.2. Op 10 januari 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de ZW en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het Uwv afwijzend beslist op die aanvraag, omdat deze niet is ingediend binnen 13 weken na het einde van de verplichte verzekering op 23 april 2010.
3. Bij besluit van 24 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2011 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat de aanvraag tot toelating tot de vrijwillige verzekering niet is ingediend binnen de in artikel 66, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW en artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA voorgeschreven termijn van 13 weken na het einde van de verplichte verzekering. Het beroep van appellant op de in artikel 66, derde lid van de ZW en artikel 19, tweede lid, van de Wet WIA vastgelegde “hardheidsclausule” heeft de rechtbank verworpen onder overweging dat appellant een eigen verantwoordelijkheid heeft zich te informeren omtrent verzekeringsmogelijkheden ingevolge de ZW en de Wet WIA en dat niet van het Uwv gevergd kan worden dat hij een ieder wiens verplichte verzekering eindigt of is geëindigd voorziet van informatie omtrent verdere verzekeringsmogelijkheden.
5. In hoger beroep heeft appellant opnieuw een beroep gedaan op het bepaalde in het derde lid van artikel 66 van de ZW en het daarmee overeenstemmende tweede lid van artikel 19 van de Wet WIA.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Op grond van voormelde wettelijke bepalingen kan het Uwv bepalen dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de voorgeschreven termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het Uwv in zijn geval van deze bevoegdheid gebruik had dienen te maken omdat het Uwv tekort is geschoten in zijn plicht hem voor te lichten door geen brochure uit te reiken of anderszins informatie te verstrekken over de voorwaarden tot toelating tot de vrijwillige verzekering.
6.2. Het enkele feit dat geen informatie is verstrekt als door appellant wordt bedoeld, brengt niet met zich dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. In de eerste plaats heeft appellant, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen hier een eigen verantwoordelijkheid. In dit licht bezien heeft het Uwv in beroep terecht naar voren gebracht dat het een onevenredige belasting van de administratie zou opleveren indien het Uwv in ieder individueel geval bij een melding van een beëindiging van de verzekeringsplicht verplicht zou worden daaromtrent voorlichting en uitleg te geven. Met de algemene informatie op de Uwv-site wordt aan de algemene voorlichtingstaak van het Uw in voldoende mate invulling gegeven. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt dus geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
6.3. Uit hetgeen is overwogen in 6.1 en 6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. Heeremans
JvC