ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor vervanging van een bankstel en plaatsing van een grafsteen
In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van vervanging van een bankstel en het plaatsen van een grafsteen bij het graf van haar moeder was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante had op 24 januari 2011 bijzondere bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 2 februari 2011 afgewezen, en het bestreden besluit van 30 maart 2011 verklaarde de bezwaren ongegrond. Het college stelde dat de kosten voor een bankstel en een grafsteen niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt, en dat deze kosten uit het inkomen moesten worden voldaan.
De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de kosten voor duurzame gebruiksgoederen zoals een bankstel in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat zij niet in staat was om voor deze kosten te reserveren, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de langdurigheidstoeslag die zij ontving voldoende was om een bankstel aan te schaffen. Wat betreft de grafsteen heeft de rechtbank geoordeeld dat deze kosten niet noodzakelijk zijn voor het bestaan, aangezien er geen wettelijke verplichting bestaat voor het plaatsen van een grafsteen en appellante niet heeft aangetoond dat zij in haar dagelijks functioneren wordt beperkt zonder een grafsteen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelde dat de kosten voor de grafsteen en het bankstel niet onder de bijzondere bijstand vallen, en dat appellante niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en de leden M. Hillen en Y.J. Klik, in aanwezigheid van griffier J.T.P. Pot.