ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-1364 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en bijstandsverlening op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Dit besluit, genomen op 10 maart 2010, stelde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, belastbaar was voor werk en dat er een traject naar betaald werk zou worden gestart. De Raad oordeelt dat het college het besluit van 10 maart 2010 op het advies van 15 januari 2010 heeft mogen baseren. Dit advies was opgesteld door een verzekeringsarts die appellant had onderzocht en zijn dossier had bestudeerd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was, maar dat er wel beperkingen waren voor stressvol werk en conflicthantering. Appellant betwistte de juistheid van dit advies en stelde dat zijn medische situatie onvoldoende was beoordeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2010 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2010 ongegrond. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare medische gegevens de beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid correct had vastgesteld. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 maart 2013.

Uitspraak

11/1364 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 januari 2011, 10/4355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
Datum uitspraak: 5 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pot. Tevens is daar verschenen de door appellant meegebrachte tolk M. Chibiane. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M. Valkering.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op verzoek van het college heeft adviesbureau Trompetter en Van Eeden (Trompetter) een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht bij appellant ter vaststelling van zijn arbeidsmogelijkheden. Volgens het uitgebrachte advies van 15 januari 2010 acht de verzekeringsarts appellant fulltime inzetbaar wanneer rekening wordt gehouden met een aantal beperkingen vanwege zijn psychische klachten. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant fysiek en psychisch niet te zware ongeschoolde werkzaamheden aan kan en adviseert om appellant aan te melden voor een traject arbeidsmarkttoeleiding. Op basis van dit advies heeft het college aan appellant bij brief van 10 maart 2010 meegedeeld dat hij met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar is voor werk en dat een traject naar betaald werk zal worden gestart. Alle aan zijn uitkering verbonden verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9, eerste lid van de WWB blijven onverkort gehandhaafd.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2010 primair niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Subsidiair heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar de medische en arbeidskundige rapportage van 15 januari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt dat het bezwaar niet ondubbelzinnig niet-ontvankelijk is verklaard, dat zijn bezwaren tegen het besluit van 10 maart 2010 inhoudelijk zijn besproken en dat het bestreden besluit is gericht op rechtsgevolg. Appellant stelt verder dat het medisch onderzoek onvolledig en dus onzorgvuldig is en dat zijn medische omstandigheden niet goed, althans onvoldoende, zijn beoordeeld. Appellant stelt dat de GAF-score die door I-psy wordt genoemd betekent dat hij zich met moeite staande kan houden. Verder heeft appellant aangevoerd dat ten tijde van de keuring niet bekend was welke medicatie hij gebruikt en dit van belang is om te weten of appellant met bepaalde machines mag werken en of hij zich voldoende kan concentreren. Ten slotte heeft appellant verzocht om vergoeding van schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.2. De brief van 10 maart 2010 moet, gelet op het bij appellant verrichte onderzoek ter vaststelling van diens arbeidsmogelijkheden en de daaraan door het college verbonden conclusie worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om appellant met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB, ontheffing te verlenen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.4. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de beschikbare medische en overige informatie dient het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2010 ongegrond te worden verklaard.
4.5. De Raad is van oordeel dat het college het besluit van 10 maart 2010 op het advies van 15 januari 2010 heeft mogen baseren. Niet is gebleken dat dit advies wat de wijze van totstandkoming betreft of naar inhoud niet deugdelijk zou zijn. Hierbij is van belang dat de verzekeringsarts van Trompetter appellant heeft onderzocht en kennis heeft genomen van zijn dossier. Hij heeft op basis van de beschrijving van de activiteiten van appellant, die een inburgeringcursus volgt, parttime werkzaamheden en huishoudelijke activiteiten verricht, en daarnaast sociale contacten onderhoudt, geconcludeerd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is. Vanwege de psychische klachten van appellant heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen voor stressvol en hectisch werk, veelvuldige deadlines en productiepieken en voor conflicthantering. Omdat er na onderzoek geen duidelijke oorzaak werd gevonden voor de nek- en rugklachten die appellant heeft geuit, heeft de verzekeringsarts ten aanzien van het lichamelijk functioneren geen beperkingen aangenomen. Nadat appellant in beroep had gesteld dat de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelaars en appellant zelf informatie had ingebracht van I-psy en van de huisarts, heeft de verzekeringsarts op verzoek van het college nogmaals gerapporteerd. Op 18 oktober 2010 heeft de verzekeringsarts uiteengezet waarom hij het opvragen van medische informatie niet nodig achtte en dat de door de gemachtigde van appellant overgelegde informatie aansluit bij zijn bevindingen. De interpretatie van appellant van de overgelegde medische gegevens biedt geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. Hierbij is van belang dat het de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts is om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen van een betrokkene tot het verrichten van arbeid vast te stellen.
4.6. Hetgeen onder 4.4 en 4.5 is overwogen brengt mee dat het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot het vergoeden van schade moet worden afgewezen.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,-- in beroep en op € 944,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.888,--.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 juli 2010;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2010 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het besluit van 27 juli 2010;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--;
- bepaalt dat het college het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R. Scheffer
HD