ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/3000 WWB + 11/3001 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder ontvangen bijstand. De intrekking was gebaseerd op het vermoeden dat appellanten meerdere vermogensbestanddelen bezaten en dat zij hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun activiteiten op internet, waar zij goederen te koop aanboden. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had na een onderzoek, dat onder andere bestond uit dossieronderzoek en verhoren, besloten om de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 22 januari 2013 hebben appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij geen geld hadden ontvangen voor de geadverteerde goederen en dat de advertenties voornamelijk ten behoeve van hun kinderen en kennissen waren geplaatst. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellanten in een periode van negen maanden 164 advertenties hadden geplaatst, wat duidt op structurele handel. De Raad oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter.

Uitspraak

11/3000 WWB, 11/3001 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 april 2011, 10/4562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 5 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. Y.E.Y. Vermeulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2013. Voor appellanten is
mr. Vermeulen verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellanten ontvangen vanaf 2 februari 2007 in aanvulling op het inkomen uit de WAO bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Naar aanleiding van een melding dat appellant meerdere vermogensbestanddelen (waaronder boten en een caravan) zou bezitten, heeft het team fraudebestrijding van de sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, informatie bij de Dienst wegverkeer opgevraagd en is door middel van het invoeren van het mobiele nummer van appellant onderzoek gedaan op internet. Appellanten zijn verhoord en zijn gevraagd om nadere gegevens te verstrekken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 december 2009. In het rapport wordt melding gemaakt van een groot aantal door appellant op internet geplaatste advertenties waarbij goederen worden aangeboden.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 18 juni 2010 de bijstand van appellanten met ingang van 28 augustus 2009 in te trekken. Voorts heeft het college bij besluit van 6 juli 2010 de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 28 augustus 2009 tot en met 31 mei 2010 tot een bedrag van € 2.178,55 van appellanten teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 1 september 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 18 juni 2010 en 6 juli 2010 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellant in een periode van negen maanden vanaf 28 augustus 2009 (datum eerste advertentie op Markplaats) 164 advertenties heeft geplaatst op onder meer Markplaats.nl en Speurders.nl. Gelet op de omvang van deze activiteiten is sprake van structurele handel. Dit betreft op geld waardeerbare activiteiten. Appellanten hebben, door geen melding te maken van deze activiteiten, de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben - samengevat - aangevoerd dat zij geen geld hebben ontvangen voor de geadverteerde goederen. Ook zijn veel advertenties geplaatst ten behoeve van hun kinderen, en voor kennissen. Ter onderbouwing hiervan zijn verklaringen van hun kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2] overgelegd. Appellanten hebben voorts verklaard op welke wijze het bezit van de Ford Galaxy uit de erfenis van de vader van appellante is verkregen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Vaststaat dat appellant vanaf 28 augustus 2009 in een periode van negen maanden 164 advertenties heeft geplaatst op onder meer Marktplaats.nl en Speurders.nl. Daarbij zijn regelmatig diverse waardevolle artikelen zoals een aquarium, een boot, auto’s, auto-onderdelen en computers op internet te koop aangeboden. Gelet op de aard en omvang van deze activiteiten is sprake van structurele handel, waarmee appellanten inkomsten hebben kunnen genereren. Het had appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze handel van invloed kon zijn op (de omvang van) het recht op bijstand. Door hierover aan het college geen mededeling te doen hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.2. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Appellanten zijn daarin niet geslaagd. De verklaring van appellanten dat zij geen geld hebben ontvangen voor de geadverteerde goederen en dat zij enkel zouden hebben gehandeld voor hun kinderen en kennissen is niet aannemelijk gemaakt met objectieve en verifieerbare gegevens. In dit verband is van belang dat appellanten niet beschikten over een administratie of boekhouding De overgelegde verklaringen van de kinderen en de kennissen zijn evenmin onderbouwd met controleerbare gegevens. Door de rechtbank is terecht vastgesteld dat appellanten hun verklaringen ten aanzien van de verkopen op internet in de loop van de procedure hebben gewijzigd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen. Aan de latere verklaring van appellanten over de wijze waarop de Ford Galaxy uit een erfenis is verkregen, kan dan ook niet die waarde worden toegekend die appellanten daaraan gehecht willen zien.
4.3. Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook bevoegd om de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van appellanten terug te vorderen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R. Scheffer
HD