ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4146 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid door een val

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als schoonmaker in de bouw werkte, meldde zich op 18 mei 2008 ziek na een val. Het Uwv had op 7 juli 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 mei 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd, waarbij zowel eigen medisch en arbeidskundig onderzoek als informatie van de behandelend sector was meegenomen. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren onderschat en dat hij, gezien zijn beperkingen, niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de argumenten van appellant geen nieuwe aanknopingspunten boden om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwijfelen. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante informatie, waaronder angststoornissen, in zijn beoordeling betrokken.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4146 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2011, 11/708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.F. Honders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Honders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich vanuit zijn werk als schoonmaker in de bouw per 18 mei 2008 ziek gemeld na een val.
2. Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant met ingang van 16 mei 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juli 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig uitgebreid onderzoek gedaan, waarbij naast eigen medisch en arbeidskundig onderzoek tevens informatie van de behandelend sector is meegenomen bij de beoordeling.
4. In hoger beroep heeft appellant onder bijvoeging van het huisartsenjournaal aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat en tevens dat hij gelet op zijn beperkingen, niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten om over de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad heeft dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de aan het bestreden besluit mede ten grondslag gelegde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. De in hoger beroep genoemde angststoornissen zoals die zouden blijken uit de informatie van de NOAGG, zijn door de bezwaarverzekeringsarts uitdrukkelijk in de beoordeling betrokken, zoals blijkt uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Tjon-A-Sam van 10 januari 2011. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding is voor twijfel met betrekking tot de bij hem vastgestelde belastbaarheid, zoals is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Dat appellant zich onlangs weer tot een psychiater heeft gewend, zoals door hem ter zitting van de Raad is meegedeeld, leidt niet tot een ander oordeel, nu thans de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 mei 2010 in geding is.
5.2. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is er geen aanleiding om te oordelen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies als voor appellant in medisch opzicht niet als geschikt kunnen worden aangemerkt. In de arbeidskundige rapporten van 15 oktober 2010 en 12 januari 2011 zijn de signaleringen voorkomend in het resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies, voorzien van een toereikende en inzichtelijke toelichting.
5.3. Uit hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
JL