ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5018 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten

In deze zaak gaat het om de aanspraak van appellante op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, zoals geregeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juli 2011, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 5 maart 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 april 2010 recht had op een WIA-uitkering, maar had in een later besluit de hoogte van het WIA-dagloon gewijzigd zonder het primaire besluit te herroepen.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Appellante had in de periode van 10 oktober 2006 tot 16 oktober 2008 een WW-uitkering ontvangen en zich beschikbaar gesteld voor arbeid, wat volgens de rechtbank erop wijst dat er geen doorlopende arbeidsongeschiktheid was in die periode. In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank.

De Raad concludeert dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 maart 2013.

Uitspraak

11/5018 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juli 2011, 10/2147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Rensen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rensen. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 5 maart 2010 heeft het Uwv na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante met ingang van 14 april 2010 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aanspraak heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2010 - voor zover hier van belang - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv, nu in het bestreden besluit de hoogte van het WIA-dagloon is gewijzigd, ten onrechte het primaire besluit van 5 maart 2010 niet heeft herroepen. Met betrekking tot de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat appellante van 10 oktober 2006 tot 16 oktober 2008 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank achtte daarbij van belang dat appellante in die periode een WW-uitkering heeft ontvangen en zich beschikbaar heeft gesteld voor arbeid.
3. In hoger beroep heeft appellante zich gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Zij heeft haar gronden gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het Uwv dat een doorlopende arbeidsongeschiktheid van 104 weken niet eerder is ingetreden dan op 16 april 2008, wordt onderschreven.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Uit de door de rechtbank besproken gegevens, waarin ook de informatie is weergegeven die appellante heeft verstrekt, komt niet naar voren dat er sprake is van een doorlopende arbeidsongeschiktheid die zou zijn ingetreden in een periode voorafgaand aan april 2008. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, als voorzitter en E.J. Govaers en J.S. van der Kolk als leden in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan
JL