ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aanspraak op uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
In deze zaak gaat het om de aanspraak van appellante op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, zoals geregeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 juli 2011, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 5 maart 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 april 2010 recht had op een WIA-uitkering, maar had in een later besluit de hoogte van het WIA-dagloon gewijzigd zonder het primaire besluit te herroepen.
De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts. Appellante had in de periode van 10 oktober 2006 tot 16 oktober 2008 een WW-uitkering ontvangen en zich beschikbaar gesteld voor arbeid, wat volgens de rechtbank erop wijst dat er geen doorlopende arbeidsongeschiktheid was in die periode. In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank.
De Raad concludeert dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 maart 2013.