ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10-6025 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wajong-uitkering wegens verwijtbaar falen in re-integratietraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de verlaging van de Wajong-uitkering van betrokkene, die sinds 30 augustus 2007 een uitkering ontvangt in verband met een verstandelijke beperking en ADD met gedragsproblemen. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene verwijtbaar heeft gefaald in zijn re-integratietraject, dat op 7 november 2007 is gestart. Ondanks afspraken met de jobcoach om op tijd en voorbereid aanwezig te zijn, is betrokkene meerdere keren niet verschenen op afspraken zonder afmelding. De deskundige psychiater W.B. Gunning heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op basis van ziekte of gebrek niet aan de afspraken heeft voldaan. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard, waarbij de maatregel van 25% verlaging van de uitkering over de periode van 1 maart 2009 tot en met 30 juni 2009 is bevestigd. De Raad oordeelt dat de gedragsproblemen van betrokkene niet als uiting van ziekte of gebrek kunnen worden aangemerkt, en dat hij een verwijt treft voor het mislukken van het re-integratietraject. De beslissing is openbaar uitgesproken en de partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over het deskundigenrapport.

Uitspraak

10/6025 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
1 november 2010, 09/1996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 27 februari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ruis. Betrokkene is niet verschenen.
Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is dit heropend. De Raad heeft dr. W.B. Gunning, psychiater, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 24 augustus 2012 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren te brengen.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven nader onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, geboren 30 augustus 1989, ontvangt sinds 30 augustus 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met een verstandelijke beperking en ADD met gedragsproblemen. Betrokkene woonde toen onder 24-uurs begeleiding van Maatman Zorggroep en is bij beschikking van de kantonrechter van
16 november 2007 onder bewind geplaatst.
1.2. Met ingang van 7 november 2007 is een re-integratietraject gestart bij bemiddelaar Sterk in Werk. Op 3 januari 2008 is ten behoeve van de arbeidsinschakeling van betrokkene een re-integratieplan opgesteld. Daarbij is onder meer het volgende afgesproken:
- indien er een afspraak gepland staat, dient betrokkene op tijd en voorbereid aanwezig te zijn;
- als de afspraak niet door kan gaan, dient betrokkene dit bij de desbetreffende jobcoach te melden.
1.3. Op 24 april 2008 heeft de jobcoach van bureau Sterk in Werk een formulier melding gedrag doen uitgaan aan appellant waarin staat dat betrokkene in de maanden februari tot en met april 2008 geen gevolg heeft gegeven aan gemaakte afspraken en dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om een goed resultaat te behalen. De arbeidsdeskundige van appellant heeft vervolgens in een rapportage van 11 september 2008 gesteld dat betrokkene niet meer benaderbaar is voor de bemiddelaar, dat het mislukken van het traject aan betrokkene te wijten is, dat het traject moet worden stopgezet en dat betrokkene een maatregel moet worden opgelegd daar hij verwijtbaar het re-integratietraject heeft doen mislukken. Dienovereenkomstig heeft appellant bij primair besluit van 17 maart 2009 de uitkering van betrokkene met 25% verlaagd over de periode van 1 maart 2009 tot en met 30 juni 2009.
1.4. Appellant heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 30 september 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank was van oordeel dat appellant onvoldoende gemotiveerd heeft in hoeverre de gedragsproblemen van betrokkene als zodanig niet als uiting van ziekte of gebrek te benoemen zijn. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat in het kader van de Wajong-beoordeling naar aanleiding van een door appellant geïnitieerde psychiatrische expertise ten aanzien van betrokkene in de FML forse beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in verband met AD(H)D gedragsproblemen en verstandelijke beperkingen. Het is de rechtbank daarbij niet gebleken dan wel anderszins aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde beperkingen in de FML zijn afgenomen. Juist het bij betrokkene bestaande motivatieprobleem is naar het oordeel van de rechtbank een onderdeel van het gedrag van betrokkene waarvoor de beperkingen gelden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich onder verwijzing naar de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 20 december 2010 op het standpunt gesteld dat er onvoldoende medische gronden zijn voor het als niet verwijtbaar aanmerken van het niet nakomen door betrokkene van de gemaakte afspraken.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. In dit geding is uitsluitend aan de orde de vraag of betrokkene een verwijt treft ten aanzien van het mislukken van het re-integratietraject.
4.3. De door de Raad benoemde deskundige psychiater W.B. Gunning is in zijn rapport van 24 augustus 2012 tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene in de genoemde periode op basis van ziekte of gebrek geen gevolg heeft gegeven aan oproepen om te verschijnen en dat, indien kan worden aangetoond dat de afspraken wel degelijk met betrokkene zelf zijn gemaakt (en hij geen gehoor heeft gegeven aan de afspraken), betrokkene een verwijt is te maken van dit gedrag.
4.4. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd wordt. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is niet gebleken. Het zorgvuldig tot stand gekomen oordeel van deze onafhankelijke en onpartijdige deskundige is gebaseerd op eigen onderzoek van betrokkene en op de in het dossier aanwezige stukken.
4.5. Uit het in 1.3 genoemde formulier Melding gedrag van 24 april 2008 en een e-mail bericht van Sterk in Werk van 12 augustus 2009 valt af te leiden dat de jobcoach op 24 januari 2008 heeft gebeld met betrokkene, zijn adresgegevens heeft gecheckt en een afspraak heeft gemaakt voor 7 februari 2008. Betrokkene is op deze afspraak niet verschenen, waarop hij door middel van een aangetekende brief is uitgenodigd voor een afspraak op 15 februari 2008. Ook op deze afspraak is betrokkene zonder afmelding niet verschenen. Vervolgens heeft de jobcoach in maart verschillende pogingen ondernomen om met betrokkene in contact te treden, hetgeen uiteindelijk is gelukt op 25 maart 2008. Daarbij werd een nieuwe afspraak gemaakt voor 1 april 2008 bij betrokkene thuis. Bij aankomst op het woonadres van betrokkene op 1 april 2008 bleek dat deze zich had verslapen en niet wilde deelnemen aan het gesprek.
De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze weergave van de door de jobcoach gedane pogingen om met appellant een afspraak te maken.
4.6. Op grond van de in de melding weergegeven gang van zaken, welke nader is uitgewerkt in het e-mail bericht van 12 augustus 2009, moet worden vastgesteld dat de afspraken met betrokkene zelf zijn gemaakt en dat betrokkene, ondanks zijn toezegging, geen enkele keer gevolg heeft gegeven aan de afspraken. Gezien de hiervoor onderschreven conclusies van de deskundige is het gedrag van betrokkene niet terug te voeren op de bij hem vastgestelde ziekte en valt betrokkene een verwijt te maken van dit gedrag.
4.7. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW weigert appellant het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 5, aanhef en onder c, van het op basis van artikel 45 ZW vastgestelde Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Besluit van 23 augustus 2007, Stb.304) bedraagt de hoogte van de maatregel in dat geval 25% gedurende ten minste vier maanden.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat appellant bij het bestreden besluit terecht is overgegaan tot het opleggen van een maatregel van 25% over de periode van 1 maart 2009 tot en met 30 juni 2009. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) R.L. Rijnen
NW