ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep en bezwaar in kinderbijslagzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante, geboren in 1982 en met de Nederlandse nationaliteit, had eerder kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter [E.] na haar terugkeer naar Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 5 februari 2010 de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet als ingezetene van Nederland werd aangemerkt. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 10 mei 2010 gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de Svb besluit 1 had ingetrokken, waardoor appellante geen belang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak 1. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Daarnaast bevestigde de Raad de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2010, omdat appellante geen resultaat kon bereiken dat feitelijk voor haar betekenis had. De Raad oordeelde dat de vraag of appellante op de peildatum van het tweede kwartaal van 2010 als ingezetene kan worden aangemerkt, niet relevant was voor het vaststellen van het recht op kinderbijslag over dat kwartaal.
De Centrale Raad van Beroep heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.416,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de status van ingezetenschap in relatie tot het recht op kinderbijslag en de gevolgen van intrekking van besluiten door de Svb voor de procespositie van appellante.