ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/792 AKW + 11/797 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep en bezwaar in kinderbijslagzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante, geboren in 1982 en met de Nederlandse nationaliteit, had eerder kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter [E.] na haar terugkeer naar Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 5 februari 2010 de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet als ingezetene van Nederland werd aangemerkt. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 10 mei 2010 gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de Svb besluit 1 had ingetrokken, waardoor appellante geen belang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak 1. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Daarnaast bevestigde de Raad de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2010, omdat appellante geen resultaat kon bereiken dat feitelijk voor haar betekenis had. De Raad oordeelde dat de vraag of appellante op de peildatum van het tweede kwartaal van 2010 als ingezetene kan worden aangemerkt, niet relevant was voor het vaststellen van het recht op kinderbijslag over dat kwartaal.

De Centrale Raad van Beroep heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.416,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de status van ingezetenschap in relatie tot het recht op kinderbijslag en de gevolgen van intrekking van besluiten door de Svb voor de procespositie van appellante.

Uitspraak

11/792 AKW, 11/797 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van
22 december 2010, 10/4260 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 december 2010,
10/5586 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 1 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Biemond, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De Svb heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft een vraag van de Raad beantwoord en daarbij een nieuwe beslissing op bezwaar van 4 december 2012 ingezonden. De gemachtigde van appellante heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Voor de Svb is verschenen mr. G.J. Oudenes.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is geboren [in] 1982 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Van haar geboorte tot en met 19 juli 2007 woonde zij in Nederland. Na haar huwelijk heeft zij zich met haar Pakistaanse echtgenoot in Pakistan gevestigd. Daar is op 3 mei 2008 haar dochter [E.] geboren. Op 16 oktober 2009 heeft appellante zich weer in Nederland gevestigd. De bedoeling was dat ook haar echtgenoot naar Nederland zou komen, maar daarvoor was nog geen vergunning afgegeven. Vanaf 4 januari 2010 was appellante hier te lande werkzaam.
1.2. Bij besluit van 5 februari 2010 heeft de Svb appellante kinderbijslag ten behoeve van [E.] geweigerd op de grond dat appellante niet als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt en derhalve niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij beslissing op bezwaar van 10 mei 2010 (besluit 1) heeft de Svb zijn besluit van
5 februari 2010 gehandhaafd. Daarbij is gepreciseerd dat het hier een weigering over het eerste kwartaal van 2010 betreft.
1.3. Bij besluit van 23 april 2010 heeft de Svb aan appellante met ingang van het tweede kwartaal van 2010 kinderbijslag ten behoeve van [E.] toegekend. Daarbij is overwogen dat appellante weliswaar niet kan worden aangemerkt als ingezetene, maar dat zij verzekerd is voor de AKW op grond van de door haar verrichte werkzaamheden. Bij beslissing op bezwaar van 28 juni 2010 (besluit 2) heeft de Svb zijn besluit van 23 april 2010 gehandhaafd.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank appellantes beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat appellante geen belang had bij haar bezwaar, zodat dit bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, besluit 2 vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat appellante als ingezetene dient te worden beschouwd. Voorts heeft hij aangevoerd dat appellante belang heeft bij een beoordeling van het besluit van 23 april 2010. Als zou komen vast te staan dat appellante niet als ingezetene kan worden beschouwd, dan heeft dit ook betekenis voor haar aanspraak over het eerste kwartaal van 2010 en voor toekomstige kwartalen, aldus de gemachtigde.
3.2. Hangende het hoger beroep heeft de Svb zich naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, LJN BP1466, en van 4 maart 2011, LJN BP6285, nader op het standpunt gesteld dat appellante op de peildatum van het eerste kwartaal van 2010 reeds ingezetene was. Dit heeft de Svb ertoe gebracht besluit 1 in te trekken en bij beslissing op bezwaar van 4 december 2012 (besluit 3) aan appellante alsnog kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2010 toe te kennen. Daarbij is tevens wettelijke rente over de nabetaling van kinderbijslag toegekend, alsmede een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar ten bedrage van € 437,-.
3.3. De gemachtigde van appellante heeft de Raad bericht dat met de vergoeding van de bezwaarkosten in besluit 3 ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn optreden bij de hoorzitting.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
Aangevallen uitspraak 1
4.2. Nu namens appellante de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar is betwist, moet worden vastgesteld dat met besluit 3 niet geheel aan het beroep is tegemoetgekomen.
Besluit 3 dient derhalve op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:24 van die wet in dit geding te worden betrokken.
4.3. De Svb heeft besluit 1 ingetrokken. Appellante heeft derhalve geen belang meer bij een beoordeling van aangevallen uitspraak 1. Het hoger beroep tegen die uitspraak moet
niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.4. In de bezwaarfase met betrekking tot het besluit van 5 februari 2010 heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Onder de gedingstukken bevindt zich weliswaar een verslag van een hoorzitting, gehouden op 2 maart 2010, maar deze hoorzitting had betrekking op een andere procedure en vond plaats nog voordat op 17 maart 2010 bezwaar werd gemaakt tegen het besluit van 5 februari 2010. Bij besluit 3 is derhalve terecht geen vergoeding voor het bijwonen van een hoorzitting toegekend. Nu dit besluit voor het overige niet is bestreden, moet het beroep daartegen ongegrond worden verklaard.
4.5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten die appellante in het kader van haar beroep tegen besluit 1 en in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg en € 472,- voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1416,-.
Aangevallen uitspraak 2
4.6. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad overwogen dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 23 april 2010, nu zij met haar bezwaar tegen dat besluit geen resultaat kon bereiken dat feitelijk voor haar betekenis had. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de vraag of appellante op de peildatum van het tweede kwartaal van 2010 al dan niet als ingezetene kan worden aangemerkt, niet van belang is voor het vaststellen van het recht op kinderbijslag over dat kwartaal. In tegenstelling tot hetgeen de gemachtigde van appellante in hoger beroep heeft gesteld, is de vaststelling of appellante op de peildatum van het tweede kwartaal van 2010 als ingezetene kan worden aangemerkt, niet van belang voor de beoordeling van haar aanspraken over andere kwartalen.
4.7. Uit het onder 4.6 overwogene vloeit voort dat aangevallen uitspraak 2 juist is. Het hoger beroep daartegen moet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Aangevallen uitspraak 1
- verklaart het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 december 2012 ongegrond;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.416,-;
- bepaalt dat de Svb het aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt;
-Aangevallen uitspraak 2
-bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) K.E. Haan
QH