ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-1015 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot WW in verband met inkomsten als zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een voorschot op de Werkloosheidswet (WW) in verband met de inkomsten van een zelfstandige. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had vastgesteld dat de betrokkene, A. te B., te veel voorschot had ontvangen. Dit betrof een bedrag van € 4.786,95 dat teruggevorderd moest worden over de periode van 14 mei 2007 tot en met 7 oktober 2007. De betrokkene had in beroep aangevoerd dat hij erop vertrouwde dat alleen de inkomsten over de startperiode in aanmerking zouden worden genomen, gebaseerd op een mededeling van zijn re-integratiecoach dat de afrekening binnen enkele weken zou volgen.

De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de appellant vernietigd, omdat het volgens de rechtbank ontbrak aan een duidelijke motivering over de toepasselijke wettelijke grondslag. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de betrokkene op het vertrouwensbeginsel slaagde, en dat de appellant van terugvordering had moeten afzien. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak echter niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de aantekening van de re-integratiecoach te weinig specifiek was om een gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat alleen de inkomsten over de startperiode in aanmerking zouden worden genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant gehouden was om de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen op basis van de relevante artikelen van de WW en het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze het besluit van 28 januari 2011 herroepen, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de berekening van inkomsten en de gevolgen daarvan voor de uitkering.

Uitspraak

12/1015 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 januari 2012, 11/1385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.R.V.L. Kicken een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. C.M.A. Mertens.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is per 1 februari 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft hem bij besluit van 1 juni 2007 toestemming verleend om met behoud van uitkering gedurende de periode van 14 mei 2007 tot en met 11 november 2007 werkzaamheden te verrichten in de uitoefening van een eigen bedrijf. Voorts is bepaald dat de uitkering over de startperiode als voorschot wordt betaald en meegedeeld dat betrokkene na de startperiode nader wordt geïnformeerd over de verrekening van zijn inkomsten. Op verzoek van betrokkene is de WW-uitkering beëindigd met ingang van 8 oktober 2007.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2011 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige, te veel voorschot heeft ontvangen en is een bedrag van € 4.786,95 van hem teruggevorderd. In een bijlage heeft appellant uiteengezet hoe de in aanmerking te nemen inkomsten en het terug te vorderen bedrag zijn berekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 september 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens appellant is er geen grond om op basis van een gewekt vertrouwen de berekening van 28 januari 2011 te herzien.
1.3. Betrokkene heeft in beroep aangevoerd dat hij geen folder heeft ontvangen en op grond van uitleg van zijn re-integratiecoach erop heeft vertrouwd dat appellant bij het berekenen van de eventueel terug te betalen uitkering alleen zou uitgaan van de startperiode. Op 8 oktober 2007 heeft de re-integratiecoach hem meegedeeld dat de afrekening binnen enkele weken zou volgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het elke kenbare motivering over de toepasselijke wettelijke grondslag ontbeerde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, omdat volgens de rechtbank het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel slaagt en appellant van terugvordering had moeten afzien. Daarom heeft de rechtbank het besluit van 28 januari 2011 herroepen.
3.1. Appellant heeft onder meer uiteengezet dat in het geval van betrokkene de artikelen 77a, 35aa en 36 van de WW en het ten tijde in geding geldende Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (Besluit) van toepassing zijn. In artikel 3 van het Besluit is de berekeningsmethode van de in aanmerking te nemen inkomsten neergelegd waarin onder meer de inkomsten over het aanvangsjaar en de inkomsten over het jaar gelegen na het aanvangsjaar worden betrokken. Volgens appellant is betrokkene voldoende voorgelicht. Noch uit de stukken noch uit de informatie van de re-integratiecoach is gebleken dat aan betrokkene te kennen is gegeven dat de verrekening van de inkomsten zou plaatsvinden op de door betrokkene veronderstelde wijze. Een dergelijke mededeling is ook niet schriftelijk gedaan. Betrokkene had volgens het Uwv op de hoogte kunnen zijn van de berekeningswijze nu het Besluit op 28 juni 2006 in Staatsblad 305 is gepubliceerd. Om die reden heeft appellant gesteld dat het besluit van 28 januari 2011 niet kon worden herroepen. Ter zitting heeft appellant erkend dat de vernietiging in verband met het motiveringgebrek terecht is geweest. Appellant heeft daarom verzocht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
3.2. Betrokkene heeft bij zijn verweerschrift een 5 oktober 2007 gedateerde brief van de re-integratiecoach overgelegd waarbij hij is uitgenodigd voor een gesprek op 29 oktober 2007. Op die brief heeft betrokkene op 8 oktober 2007 genoteerd: “Telf. overleg mw. Donkers afspraak afgezegd met dank voor de samenwerking. Afrekening volgt binnen enkele weken”. Daaruit kon betrokkene niet begrijpen dat over een veel ruimere periode verrekend zou moeten worden. Daarmee is het bewijs geleverd dat bij betrokkene gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het standpunt van appellant dat uit de gedingstukken niet blijkt dat betrokkene te kennen is gegeven dat de verrekening beperkt zou blijven tot de inkomsten over de startperiode, is juist. Dit blijkt niet uit het besluit van 1 juni 2007, niet uit de door betrokkene overgelegde brief van 5 oktober 2007 en ook niet uit de door appellant overgelegde telefoonnotitie van 2 september 2011, waarin de re-integratiecoach onder meer aangeeft dat zij, voor zover zij weet, altijd zei dat het inkomen over 52 weken gebruikt werd om de korting te berekenen. De in 3.2 genoemde handgeschreven aantekening “Afrekening volgt binnen enkele weken” is te weinig specifiek om daaraan een door appellant opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen te kunnen ontlenen dat alleen de inkomsten over de startperiode in aanmerking zullen worden genomen. Het oordeel van de rechtbank dat het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel slaagt, wordt daarom niet gevolgd. De beroepsgrond slaagt.
4.2. Aan de orde is de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
4.3. De in het in 3.1 genoemde wet- en regelgeving is in dit geding van toepassing. De daarin vermelde bepalingen dwingen er in het geval van betrokkene toe om de inkomsten van betrokkene over het aanvangsjaar (I1) en de inkomsten over het daarop volgende jaar (I2) met toepassing van de in artikel 3 van het Besluit genoemde rekenformule in de berekening te betrekken. Het bedrag van I2 wordt vermenigvuldigd met de factor W/52, waarbij W het aantal weken is gelegen tussen de eerste dag van het aanvangsjaar en de dag waarop de toestemming, bedoeld in artikel 77a, eerste lid, van de WW, is verleend. Is de WW-uitkering per week betaald, dan worden de inkomsten per week vastgesteld op 1,92% van de op grond van artikel 3 berekende inkomsten.
4.4. De eerst ter zitting door de gemachtigde van betrokkene opgeworpen stelling dat de berekening van het bedrag van de inkomsten met toepassing van het Besluit onjuist zou zijn, wordt wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Ter zitting van de rechtbank heeft de toenmalige gemachtigde van betrokkene gezegd dat dit geen geschilpunt is; ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd verklaard op die stelling niet te kunnen reageren.
4.5. Uit de door appellant overgelegde berekening volgt dat de aan betrokkene verleende voorschotten onverschuldigd zijn betaald. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW was appellant gehouden de onverschuldigd betaalde voorschotten over de periode van 14 mei 2007 tot en met 7 oktober 2007 van hem terug te vorderen.
4.6. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het besluit van 28 januari 2011 is herroepen. De rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit zullen in stand worden gelaten.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 28 januari 2011 is herroepen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 september 2011 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.R. Baas