ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/348 WW + 12/349 WW + 12/350 WW + 12/351 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen WW-uitkering door onwerkbaar weer in december 2010

In deze zaak hebben appellanten, werkzaam als monteurs bij een werkgeefster, aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW) vanwege onwerkbaar weer in december 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de appellanten volgens het Uwv niet werkloos waren op basis van artikel 16 van de WW. In hoger beroep hebben de appellanten aangevoerd dat de werkgeefster zich niet kan aansluiten bij een cao, en dat werkgevers die dat wel deden, bij onwerkbaar weer direct WW-uitkeringen ontvingen, wat zou leiden tot oneerlijke concurrentie.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgeefster een loondoorbetalingsverplichting had en het loon ook daadwerkelijk heeft doorbetaald. Hierdoor is er geen werkloosheid ontstaan, en is er geen recht op een uitkering op grond van artikel 18 WW. De Raad benadrukt dat het betalen van premies niet automatisch recht geeft op een WW-uitkering als niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De stelling van de appellanten over oneerlijke concurrentie biedt geen grond om van artikel 16 WW af te wijken.

Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat het Uwv een beleid had ten aanzien van uitkeringen bij buitengewone weersomstandigheden, maar dat dit beleid per 1 april 2009 was ingetrokken. De overgangsregeling die gold voor de winterperiode 2008/2009 biedt geen aanspraak voor de appellanten voor de periode in geding. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die de beroepen van de appellanten ongegrond had verklaard. De uitspraak is gedaan op 20 februari 2013.

Uitspraak

12/348 WW, 12/349 WW, 12/350 WW, 12/351 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 december 2011, 11/714, 11/715, 11/716, 11/717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellant 3] en
[appellant 4] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft L.J.L. Brinkmans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Namens appellanten is L.J.L. Brinkmans verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellanten zijn werkzaam als monteurs bij [werkgeefster] (werkgeefster). In verband met onwerkbaar weer door vorst en sneeuw in de maand december van 2010 hebben zij ieder afzonderlijk op 14 januari 2011 bij het Uwv een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW).
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 21 januari 2011 heeft het Uwv de aanvragen afgewezen onder de overweging dat appellanten niet werkloos waren op grond van artikel 16 van de WW. Tegen die besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 20 april 2011 (bestreden besluiten) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Volgens het Uwv was er sprake van een normaal bedrijfsrisico en bestond er daarom voor appellanten recht op loon. Tevens heeft het Uwv gesteld dat op appellanten niet langer het zogenoemde sectorbeleid werd toegepast omdat dat beleid vanaf 1 april 2009 is ingetrokken.
2. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank die beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat de periode, gedurende welke appellanten door het winterweer niet konden werken, in redelijkheid voor rekening van werkgeefster behoorde te blijven. Verder heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat het beleid inzake het recht op uitkering bij werkloosheid vanwege buitengewone natuurlijke omstandigheden niet meer gold op het moment waarop zij hun aanvraag om een uitkering deden.
3. In hoger beroep hebben appellanten gesteld dat de werkgeefster zich niet kan aansluiten bij een cao. Werkgevers die wel waren aangesloten ontvingen bij onwerkbaar weer direct WW-uitkeringen voor hun werknemers zodat sprake is van oneerlijke concurrentie. Appellanten hebben verder gesteld dat zij nog op basis van het beleid ten aanzien van werkloosheid bij onwerkbaar weer aanspraak op een uitkering hebben.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar onderdelen 5 tot en met 9 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Ter zitting is door appellanten erkend dat op de werkgeefster over de periode in geding een loondoorbetalingsverplichting rustte. De werkgeefster heeft het loon ook daadwerkelijk doorbetaald. Zoals eveneens ter zitting door appellanten is erkend, is om die reden geen werkloosheid ontstaan in de betreffende periode zodat een uitkering op grond van artikel 18 van de WW evenmin aan de orde is.
4.3. Aan het feit dat voor appellanten premie is betaald ontlenen zij niet een recht op een WW-uitkering indien niet aan alle daartoe gestelde wettelijke vereisten is voldaan. Dat sprake is van oneerlijke concurrentie - wat daar verder van zij - geeft niet de mogelijkheid om van artikel 16 van de WW af te wijken.
4.4. Voor een aantal sectoren hanteerde het Uwv een beleid ten aanzien van het recht op uitkering wegens buitengewone weersomstandigheden. Dit beleid is met ingang van 1 april 2009 ingetrokken bij het Besluit intrekking UWV-beleid inzake het recht op uitkering bij werkloosheid vanwege vorst en andere buitengewone natuurlijke omstandigheden in bepaalde sectoren (Stcrt. 15 juli 2008, nr. 134, pag. 21). De overgangsregeling in dat besluit voorzag in een handhaving van het beleid in de winterperiode 2008/2009. Nog daargelaten of het beleid ook de sector bestreek waarin appellanten werkzaam waren, kunnen zij ten aanzien van de periode in geding - december 2010 - daarom geen aanspraken aan dat beleid ontlenen.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.R. Baas