ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen WW-uitkering door onwerkbaar weer in december 2010
In deze zaak hebben appellanten, werkzaam als monteurs bij een werkgeefster, aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW) vanwege onwerkbaar weer in december 2010. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de appellanten volgens het Uwv niet werkloos waren op basis van artikel 16 van de WW. In hoger beroep hebben de appellanten aangevoerd dat de werkgeefster zich niet kan aansluiten bij een cao, en dat werkgevers die dat wel deden, bij onwerkbaar weer direct WW-uitkeringen ontvingen, wat zou leiden tot oneerlijke concurrentie.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgeefster een loondoorbetalingsverplichting had en het loon ook daadwerkelijk heeft doorbetaald. Hierdoor is er geen werkloosheid ontstaan, en is er geen recht op een uitkering op grond van artikel 18 WW. De Raad benadrukt dat het betalen van premies niet automatisch recht geeft op een WW-uitkering als niet aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De stelling van de appellanten over oneerlijke concurrentie biedt geen grond om van artikel 16 WW af te wijken.
Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat het Uwv een beleid had ten aanzien van uitkeringen bij buitengewone weersomstandigheden, maar dat dit beleid per 1 april 2009 was ingetrokken. De overgangsregeling die gold voor de winterperiode 2008/2009 biedt geen aanspraak voor de appellanten voor de periode in geding. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die de beroepen van de appellanten ongegrond had verklaard. De uitspraak is gedaan op 20 februari 2013.