ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-6028 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op WGA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%

In deze zaak heeft appellante, die sinds 18 augustus 2008 als administratief medewerkster werkte, zich op 13 oktober 2008 ziek gemeld vanwege psychische klachten, terwijl ze eerder al lichamelijke klachten had. Na een hernieuwd medisch onderzoek door verzekeringsarts L. Veselic op 28 januari 2011, werd vastgesteld dat appellante beperkt was in haar mogelijkheden om te werken. De arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee concludeerde dat appellante geschikt was voor haar eigen werk voor 25 uur per week, maar de bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy oordeelde dat appellante ten onrechte als geschikt was geacht voor haar eigen arbeid en stelde een verlies aan verdiencapaciteit vast van 38,67%.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaararbeidsdeskundige. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunde, en de Raad zag geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

De uitspraak benadrukt dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende arbeidskundige grondslag berustte en dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt werden geacht voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6028 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011, 11/4204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was sinds 18 augustus 2008 werkzaam als administratief medewerkster financiële administratie voor 32 uur per week. Op 13 oktober 2008 viel zij uit wegens psychische klachten. Daarvoor had appellante al lichamelijke klachten.
1.2. Appellante heeft een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 11 oktober 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij binnen een half jaar nadat zij bij haar werkgever is gaan werken ziek is geworden en te verwachten was dat zij binnen een half jaar arbeidsongeschikt zou worden.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt. Op 28 januari 2011 heeft een hernieuwd medisch onderzoek plaatsgevonden door verzekeringsarts L. Veselic, die de beperkingen van appellante heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Daarbij is een urenbeperking aangenomen van maximaal 25 uur per week en vijf uur per dag. Arbeidsdeskundige A.M. Zierikzee heeft appellante primair geschikt geacht voor haar eigen werk voor 25 uur per week en subsidiair functies geduid waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 35%. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts
R.A. Admiraal geoordeeld dat er geen argumenten zijn om van de hernieuwde beoordeling van de verzekeringsarts af te wijken. Onderzoek door bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy leverde vervolgens op dat appellante ten onrechte geschikt is geacht voor haar eigen arbeid. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens nieuwe functies geduid en op basis daarvan het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 38,67%.
1.4. Bij besluit van 6 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 augustus 2010 gegrond verklaard en vastgesteld dat voor appellante met ingang van 11 oktober 2010 recht is ontstaan op een WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De stellingen van appellante in hoger beroep vormen in grote lijnen een herhaling van hetgeen reeds in beroep naar voren is gebracht. Appellante benadrukt dat de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage dient te worden vastgesteld op 80 tot 100. Het Uwv heeft haar beperkingen onderschat en appellante acht zich niet in staat om de geduide functies te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts wijkt volgens appellante af van de bevindingen van de behandelend psychiater. Het Uwv heeft dan ook ten onrechte geen deskundigenoordeel ingewonnen en ook de rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad geen aanleiding om daarover een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Het ten aanzien van appellante verrichte medisch onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en appellante op het spreekuur van
17 maart 2011 onderzocht. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend psychiater P.R. Walburgh Schmidt van 5 april 2011 meegewogen. De psychiater stelt dat bij appellante sprake is van een pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening. Daarbij is tevens sprake van een depressieve stoornis, recidiverend. De bezwaarverzekeringsarts stelt in zijn rapport van 15 april 2011 dat uit de informatie van de psychiater blijkt dat appellante verminderd belastbaar is in psychomentale zin, maar dat hij bij onderzoek geen ernstige psychische afwijkingen heeft kunnen objectiveren, zoals een evident sombere stemming, cognitieve disfuncties en/of energiegebrek. Ook bij lichamelijk onderzoek konden geen afwijkingen worden vastgesteld. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen uit eigen onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen, die zijn vastgelegd in de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 8 februari 2011, onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onvoldoende compleet te achten.
4.2. Appellante heeft in beroep noch in hoger beroep medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt dat haar beperkingen door de artsen van het Uwv zijn onderschat en dat zij niet in staat kan worden geacht de geduide functies te vervullen. In het voorgaande ligt besloten dat er geen gronden aanwezig zijn om, zoals door appellante verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.3. De Raad is voorts van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw geraadpleegd en vier functies geselecteerd. Het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op 38,67%. In de rapportage van 5 mei 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334), medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) en productiemedewerker (sbc-code 111180) in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellante.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen