ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-5726 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft appellante, die sinds 27 oktober 2008 werkzaam was als kledingsorteerder, zich op 26 maart 2009 ziek gemeld vanwege voetklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 23 september 2010 een Ziektewet (ZW) uitkering geweigerd, omdat appellante al ziek was op het moment dat haar verzekering voor de ZW begon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft in het besluit op bezwaar van 14 januari 2011 de motivering gewijzigd, waarbij werd gesteld dat appellante met ingang van 2 augustus 2010 niet ongeschikt was voor haar arbeid.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard op 17 augustus 2011. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat de medische stukken die appellante in beroep had overgelegd niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv een onjuiste omschrijving van 'eigen arbeid' heeft gehanteerd en dat het onderzoek onzorgvuldig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2013 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling waren van eerdere gronden en dat het oordeel van de rechtbank en de onderliggende overwegingen werden onderschreven. De Raad concludeerde dat appellante geschikt werd geacht voor haar arbeid en dat er geen aanknopingspunten waren om de stelling van appellante over de onzorgvuldigheid van het onderzoek te volgen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/5726 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2011, 11/700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die vanaf 27 oktober 2008 in het kader van arbeidsactivering bij de sociale werkvoorziening achtereenvolgens werkzaam was als kledingsorteerder bij verschillende werkgevers, heeft zich op 26 maart 2009 ziek gemeld in verband met voetklachten.
1.2. Bij besluit van 23 september 2010 heeft het Uwv met ingang van 2 augustus 2010 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd, omdat appellante al ziek was op het moment waarop haar verzekering voor de ZW begon. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.3. Onder verwijzing naar rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv in het besluit op bezwaar van 14 januari 2011 (bestreden besluit), voor zover van belang, de aan het besluit van 23 september 2010 ten grondslag gelegde motivering gewijzigd in die zin dat appellante met ingang van 2 augustus 2010 op grond van de ZW niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar. Ook anderszins heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde geschiktheid van appellante tot het verrichten van haar arbeid per 2 augustus 2010 voor onjuist te houden. De door appellante in beroep overgelegde medische stukken hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid nu uit deze stukken niet blijkt dat appellante op de datum in geding niet in staat kon worden geacht weer in haar arbeid te functioneren. Tenslotte heeft de rechtbank onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 30 november 2010 geoordeeld dat het Uwv mocht uitgaan van de thans gehanteerde functieomschrijving.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste omschrijving van het begrip “eigen arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW. Daarnaast is appellante van mening dat zowel het verzekeringsgeneeskundig als het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest en ondeugdelijk is onderbouwd. De rechtbank heeft haar oordeel ten onrechte op deze onderzoeken gebaseerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de aanvang van de werkloosheid feitelijk verrichte arbeid. Dat is in het geval van appellante de functie van kledingsorteerder.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van de gronden die zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. In de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is op inzichtelijke wijze en gemotiveerd aangegeven dat appellante geschikt wordt geacht voor haar arbeid. Er zijn evenmin aanknopingspunten om appellante te volgen in haar stelling dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste functieomschrijving. Volstaan wordt te verwijzen naar rechtsoverweging 15 van de aangevallen uitspraak.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.R. Baas