ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-759 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met rugklachten

In deze zaak heeft appellante, een voormalige taxichauffeur, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die haar geen recht op een WIA-uitkering toekende. Appellante was arbeidsongeschikt geraakt door rugklachten na een herniaoperatie. Het Uwv had in een eerder besluit vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd door de rechtbank bevestigd. Appellante voerde aan dat haar klachten waren verergerd en dat de geduide functies niet geschikt waren voor haar. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens van appellante beoordeeld, waaronder rapportages van verschillende artsen en een MRI-scan. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de situatie van appellante correct hadden beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies.

Uitspraak

11/759 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 december 2010, 10/915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Penners. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als taxichauffeur rolstoelvervoer voor twintig uur per week. Op 1 februari 2008 is zij vanwege rugklachten arbeidsongeschikt geworden voor die werkzaamheden.
1.2. Op 11 november 2009 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) plaatsgehad. De arts N.E.J.C. L’Espoir van het Uwv heeft het (Ziektewet)dossier bestudeerd en appellante medisch onderzocht. De bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 11 november 2009. Uitgegaan is van na de operatie van appellante aan een HNP L5-S1 in mei 2008 toenemende pijnklachten onder in de rug met uitvalsverschijnselen aan de rechtervoet (klapvoet). In verband met een val van de trap in september 2009 ondervindt appellante ook knieklachten. Op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn in de rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) beperkingen vermeld. Uit de rapportage van 22 december 2009 blijkt dat, gelet op de voor appellante passend geachte functies, arbeidsdeskundige M. Giesen tot een arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 35% heeft geconcludeerd. Bij besluit van 23 december 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA omdat zij met ingang van 29 januari 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 december 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de rapportage van 24 februari 2010 van bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes. Deze heeft kennis genomen van het dossier en heeft appellante medisch onderzocht. Ook hij gaat uit van na de herniaoperatie toenemende pijnklachten onder in de rug met uitvalsverschijnselen aan de rechtervoet en knieklachten in verband met de val van de trap nadat ook de kracht in het rechterbeen was uitgevallen. Hetgeen appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht, komt overeen met de aanzienlijke beperkingen die in de FML zijn geduid. Bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris concludeert in zijn rapportage van
10 mei 2010 dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige.
2.1. In beroep heeft appellante medische gegevens ingebracht van haar huisarts van 25 mei 2010, van de behandelend neurochirurg van 12 augustus 2010 en van de fysiotherapeut van 16 augustus 2010. Uit deze informatie komt naar voren dat appellante in verband met haar rug- en knieklachten onder behandeling is van verschillende specialisten.
Op een MRI van februari 2009 is er geen HNP te zien, maar wel discopathieën waarvoor appellante op 22 maart 2010 behandeld werd (brief van anesthesioloog O.J.J.M. Rohof van 23 maart 2010 aan de huisarts). Verder blijkt van een toename van de klachten waarna op 24 april 2010 een MRI wordt gemaakt en een nieuwe HNP ter hoogte van L4-5 blijkt (brief van neuroloog J.W.M. ter Berg van 14 mei 2010 aan de huisarts). Ook legt appellante een rapportage over van Start ITB van 30 november 2009, opgemaakt in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), waaruit blijkt dat appellante is geïndiceerd voor Wsw-arbeid, waarbij ze in verband met haar fysieke klachten beperkt is tot twintig uur per week en vier uur per dag.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes heeft bij rapportages van 9 augustus 2010 en van 11 november 2010 de door appellante ingebrachte medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen zoals die in de FML van 11 november 2009 zijn verwoord passen bij de vastgestelde afwijkingen. Bij het lichamelijk onderzoek van appellante in het kader van haar bezwaar op 23 februari 2010 waren er geen tekenen van een wortelcompressie L4-5, zodat de bezwaarverzekeringsarts concludeert dat de situatie van appellante aanmerkelijk verslechterd is na de datum in geding (29 januari 2010).
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden waarbij van belang is geacht dat het Uwv ten tijde van het nemen van het bestreden besluit beschikte over informatie van de huisarts over de bij appellante bestaande klachten. Verder overweegt de rechtbank dat haar mede gelet op de in beroep door appellante nog overgelegde informatie van de behandelend neurochirurg niet is gebleken dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij het medische onderzoek essentiële aspecten hebben gemist. Aan het rapport van Start ITB van 30 november 2009, hecht de rechtbank niet die waarde die appellante daaraan graag toegekend wil zien. De rechtbank is verder van oordeel dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
3. Appellante heeft in hoger beroep evenals in beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en heeft daartoe nog medische informatie van de behandelend artsen ingebracht. Appellante betoogt dat ze al lang rugklachten heeft en dat die in de loop der tijd zijn verergerd; ze heeft inmiddels twee herniaoperaties ondergaan. Hoewel de tweede operatie dateert van na de datum in geding, waren de rugklachten en de daarmee gepaard gaande beperkingen op de datum in geding al aanwezig. Ten onrechte heeft het Uwv geen recente informatie ingewonnen bij de behandelend medische sector. Verder stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende waarde hecht aan het rapport van Start ITB waarbij in hoger beroep stukken van ‘Vixia Reïntegratie” zijn overgelegd, waaruit volgens appellante blijkt van meer beperkingen dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Ter zitting heeft appellante vermeld dat ze ook is uitgevallen voor haar werk in het kader van de Wsw.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Uit de door appellante overgelegde medische informatie blijkt dat de situatie van appellante na de datum in geding is verslechterd. Fysiotherapeut Dieteren schrijft op 16 augustus 2010 dat appellante zich na de eerste herniaoperatie in mei 2008 meldt voor fysiotherapie, dat aanvankelijk herstel optreedt, maar dat in augustus 2008 zich progressieve klachten in het rechterbeen ontwikkelen. Ondanks behandelingen door fysiotherapie en pijnpoli blijven de klachten aanwezig en nemen verder toe in maart/april 2010. Op 25 april 2010 wordt opnieuw een MRI gemaakt van de onderrug en blijkt van een recidief HNP. Deze informatie van de fysiotherapeut komt overeen met de verder door appellante overgelegde medische informatie van de behandelend artsen. De stelling van appellante dat de klachten niet pas na de datum in geding zijn verergerd, worden dus niet ondersteund door medische gegevens.
5.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat met de in de FML van 11 november 2009 neergelegde beperkingen recht wordt gedaan aan de beperkingen van appellante zoals ze op de datum in geding bestonden. Dat het oordeel van de rechtbank hierover onjuist is, blijkt niet uit de door appellante overgelegde medische informatie. De verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en uit hun rapportages blijkt dat ze de ziektegeschiedenis van appellante kenden en een juist beeld hadden van haar klachten en beperkingen op de datum in geding. Uit de informatie van de behandelend sector zoals die door appellante is overgelegd, komt geen ander beeld naar voren. Ter zitting van de Raad heeft appellante voor een aantal beperkingen aangegeven dat deze geen recht doen aan de ernst van haar klachten, maar dit niet nader onderbouwd.
5.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 25 april 2012, LJN BW3814) komt aan een besluit tot toelating tot de doelgroep van de Wsw, gelet op het gegeven dat hierbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, geen doorslaggevende betekenis toe. Dit neemt niet weg dat aan een Wsw-indicatie niet elke betekenis kan worden ontzegd. In het Start ITB-rapport van 30 november 2009 waarin het plaatsingsadvies tot werken binnen een Wsw-regeling wordt gegeven, wordt weliswaar een urenbeperking aangegeven, maar deze beperking is niet door een medicus geven en evenmin blijkt waarop deze urenbeperking is gebaseerd. Hieruit kan dus niet de conclusie worden getrokken dat appellante in het kader van de WIA-beoordeling, gelet op de criteria van de standaard ‘verminderde arbeidsduur’, voor een verminderd aantal arbeidsuren belastbaar is. De rechtbank heeft deugdelijk gemotiveerd dat aan het Start ITB-rapport niet die waarde kan worden toegekend die appellante daaraan hecht. Ook uit de in hoger beroep door appellante overgelegde stukken over het re-integratieproject van Vixia blijkt niet van geobjectiveerde verdergaande beperkingen.
5.4. Evenmin kan uit hetgeen appellante heeft aangevoerd worden afgeleid dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellante. Ook verder is er geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige wat betreft de geschiktheid van de voorgehouden functies.
5.5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.1. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen