ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-677 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid als schoonmaakster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 20 november 2008 een uitkering ontving vanwege voetklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 19 november 2009, omdat appellante weer in staat was om als schoonmaakster te werken. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2009 weer 25 uur per week als schoonmaakster werkte en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die haar ongeschiktheid voor deze werkzaamheden zouden onderbouwen. De rechtbank had de beroepsgrond van appellante uitvoerig besproken en gemotiveerd waarom deze niet slaagde. De (bezwaar)verzekeringsartsen hadden voldoende onderzoek gedaan en kwamen tot de conclusie dat appellante geschikt was voor haar werk.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en K. Wentholt als leden, in aanwezigheid van griffier E. Heemsbergen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

11/677 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 december 2010, 10/2904 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2012. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Appellante heeft te kennen gegeven door een fout in de communicatie zonder haar gemachtigde te zijn verschenen, terwijl zij zich ter zitting wel wil doen bijstaan. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen op een latere datum met haar gemachtigde ter zitting te verschijnen.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 januari 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, zoals schriftelijk aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft vanaf 20 november 2008 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen in verband met -onder meer- voetklachten. In 2009 heeft het Uwv haar een vergoeding toegekend ter zake van de kosten van behandeling door een fysiotherapeut. Ook heeft het Uwv de kosten van een paar steunzolen vergoed. Per 19 november 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd in verband met werkhervatting. Appellante is via een uitzendbureau 25 uur per week gaan werken als schoonmaakster.
1.2. Op 22 februari 2010 heeft appellante zich, na een val, ziek gemeld met rugklachten. Zij heeft voorts opnieuw haar voetklachten naar voren gebracht. Appellante heeft weer een ZW-uitkering gekregen. Op 28 mei 2010 is appellante onderzocht door verzekeringsarts P.J. Blok. Op dat moment waren de rugklachten van appellante al geweken en waren alleen nog haar voetklachten aan de orde. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage van 28 mei 2010. Hij is op basis van dossieronderzoek, anamnese en het onderzoek op het spreekuur tot de conclusie gekomen dat appellante weer geschikt was voor haar schoonmaakwerk. Bij onderzoek van de voeten van appellante heeft hij een normale anatomie aangetroffen, met name een normaal lengtegewelf. Hij heeft geconstateerd dat appellante soepel liep en op hielen en tenen kon staan. Hij heeft vastgesteld dat het verhaal van appellante inconsistenties bevatte. Zij was langere tijd ongeschikt in verband met voetklachten en heeft vervolgens, zonder dat er iets aan haar voeten veranderd was, tot de datum van de laatste ziekmelding schoonmaakwerkzaamheden verricht. Appellante heeft geen patroon kunnen aangeven in haar klachten, terwijl zij in haar dagelijkse werkzaamheden geen beperkingen ondervond. Bij besluit van 28 mei 2010 heeft het Uwv hierop de ZW-uitkering van appellante per 7 juni 2010 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 23 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 mei 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar een rapportage van bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen van 22 juli 2010. Deze heeft kennis genomen van het dossier en appellante op het spreekuur gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat geen sprake was van andere klachten dan toen appellante haar schoonmaakwerk in november 2009 aanvaardde. De voetklachten hebben haar niet verhinderd het werk te aanvaarden en vol te houden. Zij is niet uitgevallen in verband met haar voetklachten, maar in verband met rugklachten na een val. De voetklachten zijn ongewijzigd ten opzichte van het moment waarop zij met het schoonmaakwerk is begonnen, of misschien door de sindsdien gevolgde Shockwavetherapie zelfs iets verbeterd. Als opvallend gegeven heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat appellante toen zij op het spreekuur verscheen dunne sandaaltjes met harde zolen droeg, zonder de eerder aangemeten inlegzolen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel van de
(bezwaar)verzekeringsartsen en hun conclusie ten aanzien van de geschiktheid van appellante voor haar werk gevolgd. Deze conclusie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebaseerd op een onjuist, onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben in voldoende mate kennis vergaard omtrent de relevante medische feiten. Zij hebben appellante beiden lichamelijk onderzocht.
3. In hoger beroep heeft appellante evenals in beroep aangevoerd dat de werkzaamheden als schoonmaakster grotendeels lopend en staand moeten worden verricht en dat zij hiertoe gelet op haar voetklachten niet in staat is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. Naar de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dient als de arbeid van appellante in de zin van artikel 19 van de ZW te worden aangemerkt het werk als schoonmaakster voor 25 uur per week.
4.3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent het niet kunnen verrichten van dit werk vormt een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe (medische) gegevens ingebracht. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgrond van appellante uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slaagt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E. Heemsbergen