11/5492 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 augustus 2011, 11/433 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (appellant)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Thomassen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving vanaf 9 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2. Naar aanleiding van een melding dat betrokkene is aangehouden in verband met handel in verdovende middelen, heeft appellant een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. De Sociale Recherche van appellant heeft dossieronderzoek verricht, de processen-verbaal van het politieonderzoek opgevraagd en betrokkene verhoord. Hieruit is naar voren gekomen dat betrokkene op 7 oktober 2010 is aangehouden terwijl hij op dat moment handelde in verdovende middelen. Tijdens het politieverhoor heeft betrokkene onder meer verklaard dat hij eerst ongeveer een half jaar voor een ander heeft gehandeld in verdovende middelen, en dat hij nu sinds een dik jaar voor zich zelf bezig is. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van
18 november 2010.
1.3. De rapportage van 18 november 2010 is voor appellant aanleiding geweest om bij besluit van 25 november 2010 de bijstand van betrokkene in te trekken met ingang van 9 oktober 2008 en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 9 oktober 2008 tot 1 oktober 2010 tot bedragen van € 22.104,18 bruto en € 9.768,91 netto van betrokkene terug te vorderen.
1.4. Bij besluit van 7 februari 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat vaststaat dat betrokkene in verdovende middelen heeft gehandeld, dat hij ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij ongeveer een half jaar voor iemand anders heeft gehandeld en sinds dik één jaar voor zichzelf bezig is en dat hij in die tijd ongeveer vier tot vijf kilo wiet en misschien 100 gram hasjiesj heeft verkocht. Betrokkene kan worden gehouden aan zijn verklaring die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd en hij heeft geen stukken in geding gebracht die zijn stelling ondersteunen dat hij in die anderhalf jaar slechts drie maanden heeft gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Volgens de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om de periode waarover betrokkene niet heeft voldaan aan deze verplichting vast te stellen op 9 oktober 2008 tot 1 oktober 2010. Betrokkene heeft immers verklaard in totaal dik anderhalf jaar te handelen in verdovende middelen. Daarom is appellant volgens de rechtbank enkel bevoegd tot intrekken van de aan betrokkene toegekende bijstand over de periode van 7 april 2009 tot 1 oktober 2010. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het besluit van 25 november 2010 in zoverre herroepen.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank de intrekking ten onrechte heeft beperkt tot een periode van anderhalf jaar, omdat niet duidelijk is over welke periode betrokkene exact in verdovende middelen heeft gehandeld en, omdat betrokkene ter zake geen objectieve en verifieerbare informatie heeft verstrekt, niet kon worden vastgesteld of hij vanaf het begin van zijn bijstandsverlening per 9 oktober 2008 recht had op bijstand.
3.2. In reactie op het beroepschrift heeft betrokkene aangevoerd dat hij zich niet anderhalf jaar lang schuldig heeft gemaakt aan handel in verdovende middelen, doch drie maanden binnen bedoeld anderhalf jaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De omvang van het geding in hoger beroep wordt in beginsel bepaald door de gronden die de indiener van het hoger beroepschrift tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Nu de Algemene wet bestuursrecht het rechtsmiddel van incidenteel appel (nog) niet kent, betekent dit dat de grond van betrokkene tegen de aangevallen uitspraak, anders dan bij wijze van verweer aangevoerd tegen de door appellant aangevoerde beroepsgrond, in hoger beroep niet aan de orde kan komen. Dit is alleen anders indien de door betrokkene aangevoerde grond zozeer is verweven met de door appellant aangevoerde beroepsgrond dat beoordeling van de grond van betrokkene om die reden onontkoombaar is, dan wel indien geoordeeld zou moeten worden dat betrokkene geen belang had bij het instellen van hoger beroep. Gelet op de grond die betrokkene heeft aangevoerd kan niet worden geoordeeld dat hij geen belang had bij het (tijdig) instellen van hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. De grond van betrokkene is voorts niet nauw verweven met de beroepsgrond die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Die beroepsgrond ziet immers op het oordeel van de rechtbank dat appellant uitsluitend bevoegd is de bijstand van betrokkene in te trekken over een periode die aanvangt niet eerder dan op 7 april 2009 en die loopt tot 1 oktober 2010.
4.2. Gelet op het vorenstaande is in hoger beroep alleen de in onder 3.1 omschreven hoger beroepsgrond van appellant aan de orde.
4.3. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.4. Anders dan appellant stelt, geldt dit ook voor het aannemelijk maken van zijn stelling dat betrokkene zich vanaf 9 oktober 2008 heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen. Appellant is daarin niet geslaagd. Onder de gedingstukken bevinden zich de verklaring van betrokkene die hij op 7 oktober 2010 ten overstaan van de politie heeft afgelegd en de verklaringen van twee getuigen van 3 november 2010. Uit de getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid dat betrokkene zich langer dan anderhalf jaar heeft beziggehouden met handel in verdovende middelen. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene per datum aanhouding langer dan anderhalf jaar in verdovende middelen heeft gehandeld. Evenmin blijkt uit de overige gedingstukken van een aanknopingspunt waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene twee jaar heeft gehandeld in verdovende middelen. De enkele verklaring van betrokkene is daarvoor ontoereikend.
4.5. Uit wat onder 4.3 en 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Hieruit vloeit voort dat appellant bevoegd is de bijstand van betrokkene in te trekken over de periode van 7 april 2009 tot 1 oktober 2010. Dit betekent dat, zoals door appellant ter zitting is bevestigd, de gemaakte kosten van bijstand alleen over deze periode van betrokkene kunnen worden teruggevorderd.
5. Er bestaat aanleiding appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in het hoger beroep van appellant. De kosten worden begroot op € 944,-- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,--;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat te tekenen