12/672 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 december 2011, 11/4778 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Neijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 11/2371 WWB en 12/3888 WWB. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Neijzen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.P. van Nooijen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 26 maart 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van vervanging van dakgoten aan de voor- en achterkant van haar woning tot een bedrag van € 764,10. Zij heeft daarbij een offerte van een loodgietersbedrijf overgelegd. Bij besluit van 28 april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 24 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college aan appellante meegedeeld het besluit van 28 april 2010 niet te handhaven en aan appellante bijzondere bijstand toe te kennen in de vorm van een geldlening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en daarbij haar standpunt gehandhaafd dat de bijzondere bijstand om niet in plaats van in de vorm van een geldlening aan haar had moeten worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat de dakgoten zijn te beschouwen als duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de WWB. Tussen partijen is in geschil of het college in de omstandigheden van appellante aanleiding had moeten zien de toegekende bijzondere bijstand om niet te verstrekken in plaats van in de vorm van een geldlening.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 januari 2013, LJN BY9141) dienen de kosten van de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waartoe duurzame gebruiksgoederen behoren, in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3. Het college heeft in de omstandigheden van appellante alsnog aanleiding gevonden om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten voor de vervanging van de dakgoten aan haar woning.
4.4. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.5. Het college voert het beleid dat bijzondere bijstand verstrekt kan worden indien een betrokkene, door omstandigheden die hem niet kunnen worden verweten, niet zelf kan voorzien in de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en een lening bij de Stadsbank niet mogelijk is. Deze bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een geldlening. In afwijking hiervan kunnen de kosten van duurzame gebruiksgoederen om niet worden verstrekt indien de financiële omstandigheden dermate slecht zijn dat een lening naar verwachting geen oplossing biedt of indien er andere dringende redenen zijn om de bijstand om niet te verstrekken.
4.6. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de bijzondere bijstand om niet moet worden verstrekt omdat zij door toedoen van het college twee jaar verstoken is geweest van algemene bijstand. Wat hier verder ook van zij, appellante ontving sinds 13 april 2009 algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande en heeft, na een procedure daarover, op 13 april 2009 een nabetaling gekregen van € 18.369,02 voor algemene bijstand vanaf
23 april 2007. Voorts heeft appellante op 13 juli 2009 een bedrag van € 2.0221,22 aan wettelijke rente over de nabetaalde uitkering ontvangen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellante ten tijde van belang niet over aflossingscapaciteit beschikte. Dat appellante de nabetalingen heeft aangewend om schulden af te lossen, maakt dit niet anders. Hetgeen appellante heeft aangevoerd vormt evenmin dringende redenen of bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van zijn beleid had moeten afwijken.
4.7. Appellante heeft zich beroepen op een uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2011 in een vergelijkbare kwestie over de toekenning van bijzondere bijstand voor een cv-ketel. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld dat zij uit het oogpunt van coulance in aanmerking zou moeten komen voor bijzondere bijstand om niet. Reeds omdat de Raad bij uitspraak van heden (11/2371 WWB) dit onderdeel van de uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd, kan deze beroepsgrond geen doel treffen.
4.8. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat te tekenen