11/2371 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2011, 10/8478 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (appellant)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 12/672 WWB en 12/3888 WWB. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.P. van Nooijen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. T. Neijzen, advocaat. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 25 februari 2009 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de aanschaf en installatie van een nieuwe cv-ketel. Blijkens een offerte van de installateur bedroegen de kosten hiervan € 2.295,--. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft appellant bijzondere bijstand ter hoogte van dit bedrag toegekend in de vorm van een geldlening. Omdat de kosten van de cv-ketel inmiddels waren gestegen door het vervallen van een winterkorting heeft appellant, op verzoek van betrokkene, bij besluit van 24 juli 2009 een aanvullend bedrag van € 150,-- toegekend, eveneens in de vorm van een geldlening.
1.2. Bij besluit van 2 november 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen de besluiten van 16 juli 2009 en van 24 juli 2009 gegrond verklaard, maar die besluiten met een nadere motivering in stand gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 16 juli 2009 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat betrokkene gedurende twee jaar, in de periode van
23 april 2007 tot april 2009, geen inkomsten heeft gehad. Weliswaar is achteraf met terugwerkende kracht alsnog algemene bijstand op grond van de WWB toegekend, maar voor de rechtbank staat wel vast dat betrokkene over genoemde periode niet heeft kunnen reserveren voor bijzondere uitgaven en, voor zover zij dat zou hebben gedaan in de periode vóór 23 april 2007, deze reserveringen zijn opgemaakt in de tijd dat zij geen uitkering had. Weliswaar is betrokkene zelf debet geweest aan het ontstaan van deze situatie omdat zij zich lange tijd, en naar later bleek ten onrechte, op het standpunt heeft gesteld dat geen nieuwe krediethypotheek behoefde te worden afgesloten, maar anderzijds geldt dat het hierbij gaat om een complexe materie die ook diep ingrijpt op de leefsituatie van betrokkene. Voorts valt niet uit te sluiten dat de communicatie over en weer tussen partijen niet geheel naar wens is gelopen. Gezien alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat betrokkene niet verweten kan worden dat zij geen reserveringen heeft gepleegd voor uitgaven als de vervanging van een kapotte cv-ketel en dat coulance richting betrokkene op zijn plaats is. De rechtbank heeft bepaald dat aan betrokkene bijzondere bijstand om niet moet worden toegekend voor de aanschaf van een nieuwe cv-ketel.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en heeft daarbij bestreden dat alleen vanwege coulance bijstand om niet zou moeten worden verleend waar aan andere cliënten in vergelijkbare omstandigheden een lening wordt verstrekt. Hiermee zou de geloofwaardigheid van de gemeente op het spel staan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het hoger beroep van appellant richt zich alleen tegen het oordeel van de rechtbank over de bij het bestreden besluit gehandhaafde toekenning van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de cv-ketel tot een bedrag van € 2.295,-- (besluit van 16 juli 2009).
4.2. Niet in geschil is dat de cv-ketel is te beschouwen als een duurzaam gebruiksgoed als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de WWB. Evenmin is in geschil dat betrokkene niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van vervanging van de cv-ketel. Tussen partijen is in geschil of appellant in de omstandigheden van betrokkene aanleiding had moeten zien de toegekende bijzondere bijstand om niet te verstrekken in plaats van in de vorm van een geldlening.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 januari 2013, LJN BY9141) dienen de kosten van de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waartoe duurzame gebruiksgoederen behoren, in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4. Appellant heeft in de omstandigheden van betrokkene aanleiding gevonden om bijzondere bijstand te verlenen in de kosten voor de vervanging van de cv-ketel.
4.5. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand om niet verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. In artikel 51, eerste lid, van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
4.6. Appellant voert het beleid dat bijzondere bijstand verstrekt kan worden indien een betrokkene, door omstandigheden die hem niet kunnen worden verweten, niet zelf kan voorzien in de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en een lening bij de Stadsbank niet mogelijk is. Deze bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een geldlening. In afwijking hiervan kunnen de kosten van duurzame gebruiksgoederen om niet worden verstrekt indien de financiële omstandigheden dermate slecht zijn dat een lening naar verwachting geen oplossing biedt of indien er andere dringende redenen zijn om de bijstand om niet te verstrekken. Appellant kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van het beleid, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.
4.7. Met appellant, en anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat appellant in de omstandigheden van betrokkene geen aanleiding heeft hoeven zien om in afwijking van het beleid, en bij wijze van coulance, de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. Weliswaar heeft betrokkene over de periode van 23 april 2007 tot 13 april 2009 geen inkomsten gehad, maar zij ontving sinds 13 april 2009, zijnde nog vòòr het besluit van 16 juli 2009, algemene bijstand. Op 13 april 2009 heeft zij verder een nabetaling ontvangen van de bijstandsuitkering over de periode vanaf 23 april 2007 van € 18.369,02. Voorts heeft betrokkene op 13 juli 2009 nog een bedrag van € 2,021,22 aan wettelijke rente over de nabetaalde uitkering ontvangen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat betrokkene ten tijde van belang niet over aflossingscapaciteit beschikte. Dat betrokkene de nabetalingen heeft aangewend om schulden af te lossen, zoals zij heeft betoogd, doet daar niet aan af. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant van zijn beleid had moeten afwijken.
4.8. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het besluit van 16 juli 2009, in rechte stand houdt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt dus en de aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit zal, voor zover dat ziet op het besluit van 16 juli 2009, ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 november 2010, voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 16 juli 2009, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat te tekenen