ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-3082 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor legeskosten bij aanvraag verblijfsvergunning gezinshereniging

In deze zaak heeft appellant, A. te B., op 28 juli 2011 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor legeskosten van € 830,-- in verband met een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft de aanvraag op 10 augustus 2011 afgewezen, omdat de legeskosten al op 27 juli 2011 waren voldaan. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing op 5 december 2011 ongegrond.

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in de aangevallen uitspraak van 18 april 2012 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de legeskosten geen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn en dat hij deze kosten niet uit zijn eigen inkomen had kunnen betalen. Tevens betwist hij dat de leges al voor de aanvraagdatum zijn betaald.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 februari 2013 geoordeeld dat, op basis van artikel 11, eerste lid, van de WWB, bijstand in beginsel niet kan worden verleend voor kosten die ten tijde van de aanvraag al zijn voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de legeskosten op 27 juli 2011 heeft betaald en dat de aanvraag pas op 28 juli 2011 is ingediend. Hierdoor is er geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3082 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 april 2012, 12/340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Voor appellant is mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 28 juli 2011 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor legeskosten in verband met een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging/vorming. De legeskosten bedragen € 830,--.
1.2. Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2011 bij besluit van 5 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat op het moment van de aanvraag de kosten al waren voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat de legeskosten geen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, die hij uit zijn eigen inkomen had kunnen betalen. Appellant betwist tevens dat de kosten voor de leges reeds voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB wordt bijstand verleend aan iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Uit deze bepaling vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor bijstandverlening in kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.
4.2. Uit de gedingstukken, met name het legesformulier ten behoeve van de kassier en de daarbij behorende kassabon, blijkt dat appellant op 27 juli 2011 de legeskosten tot een bedrag van € 830,-- heeft voldaan. Op 28 juli 2011 heeft appellant het aanvraagformulier om bijzondere bijstand ondertekend en op 3 augustus 2011 heeft het college dat formulier ontvangen. Dit betekent dat voor verlening van bijzondere bijstand in die kosten in beginsel geen plaats is. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens