ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor legeskosten bij aanvraag verblijfsvergunning gezinshereniging
In deze zaak heeft appellant, A. te B., op 28 juli 2011 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor legeskosten van € 830,-- in verband met een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft de aanvraag op 10 augustus 2011 afgewezen, omdat de legeskosten al op 27 juli 2011 waren voldaan. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing op 5 december 2011 ongegrond.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in de aangevallen uitspraak van 18 april 2012 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat de legeskosten geen incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn en dat hij deze kosten niet uit zijn eigen inkomen had kunnen betalen. Tevens betwist hij dat de leges al voor de aanvraagdatum zijn betaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 februari 2013 geoordeeld dat, op basis van artikel 11, eerste lid, van de WWB, bijstand in beginsel niet kan worden verleend voor kosten die ten tijde van de aanvraag al zijn voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de legeskosten op 27 juli 2011 heeft betaald en dat de aanvraag pas op 28 juli 2011 is ingediend. Hierdoor is er geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.