ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10-6620 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand door eigen toedoen en verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, A. te B., had een aanvraag om bijstand ingediend na het beëindigen van zijn dienstverband bij [V.]. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de aanvraag afgewezen op grond van onvolledige informatie over de woonsituatie van appellant. Na een huisbezoek werd de aanvraag alsnog goedgekeurd, maar werd de bijstand van appellant met 100% verlaagd voor een maand, omdat hij door eigen toedoen zijn werk niet had behouden.

Appellant stelde dat hij niet verwijtbaar was voor het verlies van zijn baan, omdat hij medische klachten had en zijn zwangere vriendin begeleiding nodig had. De Raad oordeelde echter dat niet kon worden gesteld dat elke vorm van verwijtbaarheid bij appellant ontbrak. De medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de werkzaamheden bij [V.] niet passend waren. De brief van de orthopedisch chirurg bood geen steun voor de stelling dat appellant zijn werk niet kon voortzetten. Ook de psychische klachten werden niet onderbouwd met medische stukken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van verwijtbaarheid in zaken rondom bijstandsverlaging en de noodzaak voor appellanten om medische klachten adequaat te onderbouwen met bewijsstukken.

Uitspraak

10/6620 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 oktober 2010, 10/159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Voor appellant is
mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft van 30 november 2006 tot 10 november 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Op laatstgenoemde datum is appellant in dienst getreden bij [V.]. Met ingang van 1 mei 2009 heeft hij dit dienstverband beëindigd.
1.2. Op 24 juni 2009 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend. De vriendin van appellant (vriendin), die volgens eigen opgave bij haar ouders woonde, is op 19 juni 2009 bevallen van hun eerste kind.
1.3. Op 6 augustus 2009 hebben bijstandconsulenten van de Dienst SZW van ’s-Gravenhage huisbezoeken afgelegd aan het adres van (de ouders van) de vriendin en aan het adres van appellant. De resultaten van deze huisbezoeken waren voor het college aanleiding om bij besluit van 13 augustus 2009 de aanvraag van appellant af te wijzen op de grond dat appellant onvolledige informatie heeft verstrekt over zijn woonsituatie en dat het recht op bijstand als gevolg daarvan niet is vast te stellen.
1.4. Na het huisbezoek hebben appellant en zijn vriendin aan het college doorgegeven dat zij met ingang van 6 augustus 2009 een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren. Vanaf deze datum heeft het college aan appellant en zijn vriendin bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend.
1.5. Bij besluit van 30 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2009 gegrond verklaard en appellant over de periode van 4 juni 2009 tot en met 5 augustus 2009 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. Tevens heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 4 juni 2009 gedurende een maand verlaagd met 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, op de grond dat hij door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hem niet valt te verwijten dat hij zijn baan bij [V.] heeft opgezegd, omdat hij medische klachten heeft en zijn toen zwangere vriendin begeleiding nodig had.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Mede gelet op de toelichting namens appellant ter zitting, spitst het geschil zich toe op de vraag of bij appellant ten aanzien van het niet behouden van zijn arbeid elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt op de grond dat het werk bij [V.] niet passend is in verband met zijn medische klachten. Appellant heeft aangevoerd dat hij knieklachten heeft waarvoor hij onder behandeling was bij een orthopedisch chirurg. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een brief van deze specialist overgelegd. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij psychische klachten heeft, met name stressklachten als gevolg van het werken in de avond/nachtelijke uren, terwijl zijn zwangere vriendin begeleiding nodig had.
4.2. Niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid bij appellant ontbreekt, waardoor het college van het opleggen van de maatregel, in dit geval de verlaging van de bijstand met 100% van de voor appellant geldende bijstandsnorm gedurende een maand, had moeten afzien. Uit de brief van de orthopedisch chirurg kan niet worden afgeleid dat appellant zijn werk bij [V.] niet kon voortzetten. Aangezien de orthopedisch chirurg heeft verklaard dat hij appellant in de periode maart/april 2009 niet heeft gezien en daarover geen mededelingen kan doen, biedt de brief daarvoor geen aanknopingspunten. Het bestaan van psychische dan wel stressklachten heeft appellant niet onderbouwd met medische stukken. Ditzelfde geldt voor de stelling van appellant dat zijn vriendin toen zij zwanger was bijzondere begeleiding van hem nodig had. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden bij [V.] niet passend waren voor hem.
4.3. Uit 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens