ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand door eigen toedoen en verwijtbaarheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, A. te B., had een aanvraag om bijstand ingediend na het beëindigen van zijn dienstverband bij [V.]. Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de aanvraag afgewezen op grond van onvolledige informatie over de woonsituatie van appellant. Na een huisbezoek werd de aanvraag alsnog goedgekeurd, maar werd de bijstand van appellant met 100% verlaagd voor een maand, omdat hij door eigen toedoen zijn werk niet had behouden.
Appellant stelde dat hij niet verwijtbaar was voor het verlies van zijn baan, omdat hij medische klachten had en zijn zwangere vriendin begeleiding nodig had. De Raad oordeelde echter dat niet kon worden gesteld dat elke vorm van verwijtbaarheid bij appellant ontbrak. De medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat de werkzaamheden bij [V.] niet passend waren. De brief van de orthopedisch chirurg bood geen steun voor de stelling dat appellant zijn werk niet kon voortzetten. Ook de psychische klachten werden niet onderbouwd met medische stukken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van verwijtbaarheid in zaken rondom bijstandsverlaging en de noodzaak voor appellanten om medische klachten adequaat te onderbouwen met bewijsstukken.