ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4056 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstand en verplichting tot het overleggen van administratie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Tj. van Dalen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost, die bijstand had teruggevorderd van de appellant en zijn toenmalige echtgenote. De terugvordering betrof een bedrag van € 6.301,40 over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 mei 2008, omdat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om zijn administratie binnen zes maanden na afloop van het boekjaar over te leggen, zoals voorgeschreven in artikel 38, tweede lid, onder b, van het Bbz 2004.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, zoals de appellant had aangevoerd. De Raad stelde vast dat de financiële problemen van de appellant niet direct voortkwamen uit de terugvordering, maar eerder uit andere schulden die hij had. De Raad benadrukte dat de appellant en zijn echtgenote hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugvordering, en dat de sociale en financiële gevolgen van de terugvordering pas relevant worden als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om tijdig aan administratieve verplichtingen te voldoen en dat het niet voldoen aan deze verplichtingen kan leiden tot terugvordering van verstrekte bijstand. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.

Uitspraak

11/4056 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 juni 2011, 11/119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 19 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het dagelijks bestuur heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het dagelijks bestuur heeft appellant en zijn toenmalige echtgenote op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) over de periode van 10 augustus 2007 tot en met 31 mei 2008 bijstand voor levensonderhoud verstrekt. Deze bijstand is verstrekt naar de norm voor gehuwden in de vorm van een renteloze geldlening in afwachting van de definitieve vaststelling van de bijstand na afloop van het boekjaar.
1.2. Bij besluit van 29 april 2010, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 mei 2008 (periode in geding) verleende bijstand voor levensonderhoud tot een bedrag van € 6.301,40 van appellant en zijn toenmalige echtgenote teruggevorderd. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft gereageerd op de verzoeken de jaarstukken over het boekjaar 2008 in te leveren ten gevolge waarvan de bijstandsverlening over de periode in geding niet definitief kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet heeft voldaan aan de uit artikel 38, tweede lid, onder b, van het Bbz 2004 voortvloeiende verplichting zijn administratie binnen zes maanden na afloop van het boekjaar over te leggen. Het dagelijks bestuur was daarom op grond van artikel 47 van het Bbz 2004 in verbinding met artikel 44 van het Bbz 2004 gehouden de over de periode in geding verleende bijstand voor levensonderhoud terug te vorderen. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het Bbz 2004 op grond waarvan het dagelijks bestuur van terugvordering had moeten afzien.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd omdat hij, anders dan de rechtbank, van mening is dat er in zijn situatie wel degelijk dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Op de hierna te bespreken gronden heeft appellant dit standpunt nader toegelicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant voert aan dat het dagelijks bestuur zijn toenmalige, in de bijstandsverlening begrepen, echtgenote ten onrechte niet heeft aangesproken voor de terugvordering. Deze beroepsgrond treft geen doel. Zoals het dagelijks bestuur terecht naar voren heeft gebracht is het besluit van 29 april 2010 gericht aan appellant én aan zijn toenmalige echtgenote, en zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele terugvordering. Overigens is, aldus het dagelijks bestuur, tot nu toe noch bij appellant noch bij zijn toenmalige echtgenote tot invordering overgegaan.
4.2. Voorts voert appellant aan dat hij al gedurende een groot aantal jaren beschikt over een inkomen onder de beslagvrije voet. Dit wordt veroorzaakt doordat het dagelijks bestuur een andere dan de hier in geding zijnde schuld invordert door middel van beslag op de bijstand van appellant tot de beslagvrije voet en appellant naast dit beslag nog maandelijks € 100,-- aflost op een schuld bij een woningcorporatie.
4.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat dringende redenen, zoals hier aan de orde, slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties van een terugvorderingsbesluit. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan, in welk kader de betrokkene als schuldenaar bescherming heeft van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. Nu reeds niet gezegd kan worden dat de huidige problematische financiële situatie van appellant veroorzaakt wordt door het hier in geding zijnde terugvorderingsbesluit, maar toegeschreven dient te worden aan de invordering van andere schulden, is geen sprake van dringende redenen op grond waarvan het dagelijks bestuur van terugvordering had moeten afzien. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens