Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2010, 10/2306 en 10/2312 (aangevallen uitspraak)
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden wonende te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 februari 2013
Namens appellanten heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012. Voor appellanten is verschenen mr. Vlieger. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen beiden een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij afzonderlijke besluiten van 24 juli 2009 heeft de Svb de ouderdomspensioenen van appellanten met ingang van augustus 2009 herzien naar gehuwdenpensioenen op de grond dat zij samenwonen (lees: een gezamenlijke huishouding voeren). De Svb heeft bij afzonderlijke besluiten van 23 oktober 2009, voor zover van belang, de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 24 juli 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak van 23 augustus 2010 (nrs. 09/4170, 09/4173, 09/4407 en 09/4408), voor zover van belang, de beroepen tegen de besluiten van 23 oktober 2009 ongegrond verklaard. Appellanten hebben het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep ingetrokken.
1.2. Appellanten hebben de Svb bij afzonderlijke brieven van 15 oktober 2009 verzocht om hun ouderdomspensioenen te herzien naar ongehuwdenpensioenen.
1.3. Bij brieven van 20 november 2009 heeft de Svb appellanten verzocht kenbaar te maken wat er in hun leefsituatie is gewijzigd.
1.4. Bij afzonderlijke brieven van 23 november 2009 heeft mr. Vlieger namens appellanten in antwoord op de brieven van 20 november 2009 het volgende aan de Svb bericht:
“Cliënten betwisten ooit te hebben samengewoond. Het is enkel omdat de SVB dit standpunt niet deelt dat een wijzigingsverzoek is ingediend. Het AOW-pensioen van cliënten is nu al zeer lange tijd niet conform leefsituatie, waardoor cliënten in financiële problemen geraken. Cliënten hebben geen hoofdverblijf in de woning van de heer Bruinendael.
Ik verzoek u dan ook het AOW-pensioen van cliënten aan te passen, in ieder geval per datum verzoek. Desnoods kan de leefsituatie opnieuw worden vastgesteld, iets wat indertijd niet is geschied: er is nooit naar de woningen zelf gekeken.”
1.5. Bij afzonderlijke besluiten van 6 januari 2010 heeft de Svb de aanvragen van 15 oktober 2009 afgewezen.
1.6. Appellanten hebben bij brieven van 15 januari 2010 opnieuw verzocht om hun ouderdomspensioenen te herzien naar ongehuwdenpensioenen. Daarbij hebben appellanten een aantal wijzigingen in hun woon- en leefsituatie genoemd. Op 1 februari 2010 heeft een medewerker van de Svb onaangekondigde huisbezoeken in de woningen van appellanten afgelegd. De Svb heeft in de bevindingen van de huisbezoeken aanleiding gezien om bij besluiten van 30 maart 2010 aan appellanten met ingang van februari 2010 ouderdomspensioenen voor een ongehuwde pensioengerechtigde toe te kennen.
1.7. Bij afzonderlijke besluiten van 1 april 2010 (bestreden besluiten), voor zover van belang, heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 6 januari 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet eerder dan op 1 februari 2010 is gebleken van een verandering in de woon- en leefsituatie van appellanten, zodat de aanvragen van 15 oktober 2009 terecht zijn afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder andere overwogen dat de Svb in de brieven van 23 november 2009 geen aanleiding heeft hoeven zien om appellanten met ingang van 15 oktober 2009 als alleenstaanden aan te merken. Appellanten hebben niet eerder dan bij de aanvragen van 15 januari 2010 een begin van bewijs geleverd voor hun stelling dat zij alleenstaanden zijn.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat de Svb in de brieven van 23 november 2009 aanleiding had moeten zien om appellanten met ingang van 15 oktober 2009 als alleenstaanden aan te merken. Verder betwisten appellanten dat in dit geval artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De verzoeken om herziening van appellanten hebben uitsluitend betrekking op de toekomst, zodat van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb geen sprake is. Naar vaste rechtspraak (CRvB 24 januari 2008, LJN BC3522) ligt het in het onderhavige geval, waarbij sprake is van een geldend recht op gehuwdenpensioenen, op de weg van de aanvragers om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat zij nu wel voldoen aan de vereisten om voor een ongehuwdenpensioen in aanmerking te komen.
4.2. Degene die een aanvraag indient om herziening van zijn/haar ouderdomspensioen naar dat voor een ongehuwde pensioengerechtigde, nadat dit ouderdomspensioen eerder is herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding en die - al dan niet onder aanwending van rechtsmiddelen tegen die herziening - volhoudt dat geen sprake is of is geweest van een gezamenlijke huishouding, kan in beginsel volstaan met de onderbouwde stelling dat de (vermeende) partner op een ander adres woont. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 19 juli 2011, LJN BR2972 inzake toepassing van de Wet werk en bijstand.
4.3. Appellanten hebben in de in 1.4 vermelde brieven van 23 november 2009 weliswaar gesteld dat zij geen gezamenlijk hoofdverblijf hebben, maar hebben deze stelling niet onderbouwd. Zij hebben bij die brieven, anders dan bij de brieven van 15 januari 2010, geen concrete feiten of omstandigheden genoemd die hun stelling ondersteunen maar slechts volstaan met de opmerking dat zij de aanvragen enkel hebben ingediend, omdat de Svb hun standpunt dat zij nooit hebben samengewoond, niet deelt. Nu appellanten met de enkele, niet onderbouwde stelling dat zij geen gezamenlijk hoofdverblijf hebben, niet hebben voldaan aan de in 4.1 beschreven bewijslast, heeft de Svb de aanvragen van 15 oktober 2009 terecht afgewezen.
4.4. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.