ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4125 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant. Appellant, die van 2 november 2009 tot 7 december 2009 als uitzendkracht werkzaam was, meldde zich op 7 juni 2010 ziek vanwege rug- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering per 30 september 2010, na een onderzoek door een verzekeringsarts. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 1 juni 2011.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met het advies van zijn huisarts voor rugsparende arbeid en dat er te weinig aandacht was voor zijn psychische toestand. Hij overhandigde een rapport van zijn orthopedisch chirurg ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd en dat de medische informatie die appellant aanvoerde, geen aanleiding gaf om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan.

De Raad concludeerde dat de medische gegevens geen grond boden voor het oordeel dat appellant niet in staat was tot het verrichten van zijn arbeid op de datum in geding. De rapportage van de orthopedisch chirurg en de door appellant overgelegde medicijnlijst bevatten geen nieuwe gegevens die niet al in de eerdere beoordeling waren betrokken. De Centrale Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4125 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juni 2011, 10/9257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.M. Houweling, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Vissers.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was van 2 november 2009 tot 7 december 2009 werkzaam als uitzendkracht in de functie van huisvuilbelader/chauffeur gedurende 40 uur per week. Appellant heeft zich op 7 juni 2010 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens rug- en psychische klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2010 de Ziektewetuitkering per 30 september 2010 beëindigd. Bij besluit van 18 november 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 29 september 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig en de bevindingen uit dat onderzoek onjuist te achten. Volgens de rechtbank bieden de medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat met de beperkingen van appellant onvoldoende rekening is gehouden.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat ten onrechte is voorbijgegaan aan het advies van zijn huisarts die hem rugsparende arbeid adviseerde. Voorts heeft appellant gesteld dat onvoldoende acht is geslagen op de door hem overgelegde informatie over zijn psychische toestand. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een rapport van 3 oktober 2011 van zijn behandelend orthopedisch chirurg overgelegd.
4.1. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en hebben op toereikend onderbouwde wijze geconcludeerd dat appellant met ingang van 30 september 2010 in staat was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2. De voorhanden zijnde medische informatie, in het bijzonder de medische informatie waarop door appellant beroep is gedaan, biedt geen grond voor een andersluidend oordeel. De brieven van de huisarts van 10 november 2010 en 6 april 2011 hebben geleid tot commentaar van het Uwv. Het daarin neergelegde standpunt, dat geen sprake is van structurele afwijkingen en dat uit de brieven van de huisarts geen bijzonderheden blijken met betrekking tot de datum in geding, wordt onderschreven.
4.3. De rapportage van de orthopedisch chirurg van 3 oktober 2011 en het overzicht van de door appellant te gebruiken medicijnen, die appellant in hoger beroep heeft ingebracht, bevatten geen gegevens die niet reeds in de beoordeling zijn betrokken dan wel hebben geen betrekking op de in geding zijnde datum.
4.4. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
QH