ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2017 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ernstig plichtsverzuim door ontvreemding van bedrijfskleding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, A. te B., was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, specifiek ontvreemding van bedrijfskleding van zijn werkgever, D. De appellant had eerder waarschuwingen ontvangen en was door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld tot een taakstraf van 90 uur voor soortgelijke feiten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van 17 december 2009, waarin het bezwaar tegen het strafontslag ongegrond werd verklaard, ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant erkende enkele goederen van de werkgever te hebben gestolen, wat leidde tot de conclusie dat het plichtsverzuim aan hem kon worden toegerekend. De Raad oordeelde dat de sanctie van strafontslag niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de appellant als medewerker van het distributiecentrum een hoge mate van vertrouwen moest genieten, wat de ernst van zijn daden onderstreepte.

De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een andere beoordeling te komen. De gevolgen van het ontslag voor de appellant werden als ernstig beschouwd, maar de eerdere waarschuwingen en de ernst van het plichtsverzuim rechtvaardigden het ontslag. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/2017 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2011, 10/283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
[D.]
Datum uitspraak: 31 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Terlingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
[D.] heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Terlingen. [D.] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. Beukenkamp en drs. C. van de Woestijne.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Ter aanvulling daarop vermeldt de Raad dat mr. Terlingen ter zitting heeft verklaard dat appellant door het Gerechtshof Arnhem tot een taakstraf van 90 uur is veroordeeld wegens ontvreemding van (onder meer) bedrijfskleding van [D.]. ’s Hofs arrest is inmiddels onherroepelijk.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 december 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2009, waarbij appellant met onmiddellijke ingang strafontslag is opgelegd, ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep keert appellant zich in essentie op dezelfde gronden als in bezwaar en beroep tegen het in stand laten van het ontslagbesluit. Appellant acht de sanctie van strafontslag onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim en betoogt voorts dat een deel van het door [D.] aan hem verweten plichtsverzuim niet vast is komen te staan. Een deel van de ontvreemdingen, in het bijzonder die van MP3-spelers, moet buiten beschouwing blijven omdat deze door [D.] niet aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd. Bovendien is het onderzoek door het door [D.] ingeschakelde recherchebureau onzorgvuldig verricht, aldus appellant.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Of de sanctie van strafontslag in rechte stand kan houden, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of vast is komen te staan dat de betrokken ambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, of dit plichtsverzuim hem ook kan worden toegerekend en of oplegging van het strafontslag niet onevenredig is te achten in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim.
4.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij appellant wordt aangeduid als ‘eiser’ en [D.] ook wel als ‘verweerder’:“9. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser van meet af aan heeft erkend dat hij een enkele deken, een laken en schoonmaakdoekjes van [D.] heeft gestolen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich alleen al vanwege deze erkende diefstal terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De vraag of een of meer tijdens de huiszoeking op 19 mei 2009 in beslag genomen goederen eveneens door eiser van [D.] zijn gestolen kan daarom onbeantwoord blijven.10. De rechtbank is verder van oordeel dat het opgelegde strafontslag niet onevenredig is in verhouding tot de door eiser erkende diefstal. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser als medewerker van het distributiecentrum blind moet kunnen worden vertrouwd, omdat hij zich vanwege zijn functie vrijelijk door het gehele [D.] - ook op plekken waar niet iedere medewerker toegang heeft - kan bewegen. Eisers betoog dat hem nog een laatste kans zou moeten worden gegund, wordt door de rechtbank verworpen. Met dit betoog miskent eiser de ernst van het bestelen van de werkgever en wordt bovendien geheel voorbijgegaan aan de in rechtsoverweging 5 vermelde voorgeschiedenis, op grond waarvan eiser moet worden aangemerkt als een gewaarschuwd man.”
4.4. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt deze tot de zijne. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen. Daarbij is meegewogen dat de gevolgen van het ontslag voor appellant zonder meer als ernstig zijn aan te merken. Daar staat met name tegenover dat appellant eerder disciplinair is aangesproken en dat (ook) daaraan de verdenking van het ontvreemden van goederen ten grondslag lag. Het moet appellant duidelijk zijn geweest dat het voor hem een laatste kans betrof. Er is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het plichtsverzuim niet aan appellant kan worden toegerekend.
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en R. Kooper en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker