ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4422 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die in haar woning een hennepkwekerij met 171 planten had. De zaak kwam voort uit een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening had besloten de bijstand over de periode van 5 april 2009 tot en met 7 mei 2010 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.212,49 terug te vorderen. Appellante had nagelaten melding te maken van de hennepkwekerij, wat leidde tot de conclusie dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat het college ten onrechte het standpunt innam dat haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Zij stelde dat zij inkomsten uit de hennepkwekerij had ontvangen en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege haar borderline persoonlijkheidsstoornis. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar inkomsten en dat de terugvordering niet onaanvaardbare gevolgen voor haar had.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat er geen dringende redenen waren om hiervan af te zien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.F. Claessens als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 29 januari 2013.

Uitspraak

11/4422 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 juni 2011, 11/1190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 29 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 december 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op 7 mei 2010 heeft de politie in de woning van appellante een hennepplantage aangetroffen, bestaande uit 171 hennepplanten. Ten overstaan van de politie heeft appellante onder meer verklaard dat de hennepkwekerij is opgebouwd ter voorziening in haar verslavingsbehoeften en ter betaling van haar schulden. Naar aanleiding hiervan heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar van het Team Fraudebestrijding van de sector Sociale Zaken van de gemeente Tilburg (opsporingsambtenaar) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De opsporingsambtenaar heeft daarbij gebruik gemaakt van de gegevens van het politieonderzoek en heeft voorts appellante verhoord en een berekening gemaakt van de inkomsten van appellante uit de hennepteelt. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 september 2010.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
23 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2011 (bestreden besluit), de bijstand over de periode van 5 april 2009 tot en met 7 mei 2010 te herzien (lees: in te trekken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.212,49 terug te vorderen van appellante. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante, door geen melding te maken van de exploitatie van een hennepkwekerij, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte het standpunt inneemt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellante wijst er daarbij op dat zij tweemaal, omstreeks 1 juli 2009 onderscheidenlijk 1 oktober 2009, een bedrag van € 3.000,-- aan inkomsten uit de hennepkwekerij heeft ontvangen en eenmaal, omstreeks 15 februari 2010, een bedrag van € 3.200,--. Het recht op bijstand kan op grond daarvan worden vastgesteld. Daarnaast zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien, omdat appellante lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en makkelijk beïnvloedbaar is. De terugvordering heeft tevens een grote invloed op haar genezingsproces en gemoedstoestand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat in de woning van appellante een hennepkwekerij is aangetroffen met 171 planten. Ook staat vast dat appellante in de in geding zijnde periode haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de exploitatie van die hennepkwekerij.
4.2. De beroepsgrond dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld, slaagt niet. Appellante heeft niet aan de hand van een deugdelijke administratie aannemelijk gemaakt dat haar inkomsten uit de exploitatie van de hennepkwekerij in haar woning beperkt zijn gebleven tot de door haar genoemde bedragen. Gelet op de omstandigheid dat appellante geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden over de exacte omvang van de kwekerij, de oogsten en daaruit ontvangen inkomsten, kan niet meer worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre zij recht op bijstand had over de hier aan de orde zijnde periode.
4.3. Gelet op 4.2 was het college bevoegd de bijstand van appellante over de periode van 5 april 2009 tot en met 7 mei 2010 in te trekken. Appellante heeft de uitoefening van de intrekkingsbevoegdheid door het college niet bestreden. Hieruit volgt dat het college tevens bevoegd was om de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen. Bij de uitoefening van die bevoegdheid voert het college het beleid dat steeds tot volledige terugvordering wordt overgegaan tenzij er sprake is van dringende redenen om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien. Dringende redenen zijn aan de orde indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene zou leiden. Dat appellante een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft en makkelijk beïnvloedbaar is, is niet een gevolg van de terugvordering. Dat de terugvordering gevolgen heeft voor haar genezingsproces en gemoedstoestand, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en C.H. Bangma en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. de Jong