ECLI:NL:CRVB:2013:BY9297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-4049 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet na beoordeling van medische informatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante, die sinds 5 maart 2010 als financieel medewerkster werkte, viel op 14 juli 2010 uit wegens psychische klachten en andere gezondheidsproblemen. Het dienstverband eindigde op 5 september 2010. De verzekeringsarts J.M. Nieuwenhuis concludeerde na onderzoek op 6 januari 2011 dat appellante per 7 januari 2011 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op basis van een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

Appellante ging in hoger beroep, maar heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar stelling ondersteunt dat haar beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had de relevante medische informatie meegewogen en concludeerde dat appellante zelfredzaam was en in staat om haar werk te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 23 januari 2013.

Uitspraak

12/4049 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 juni 2012, 11/1363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 23 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was sinds 5 maart 2010 werkzaam als financieel medewerkster voor 40 uur per week. Op 14 juli 2010 viel zij uit wegens psychische klachten en al langer bestaande hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Het dienstverband is per 5 september 2010 van rechtswege geëindigd. Appellante is twee maal gezien op het spreekuur van verzekeringsarts J.M. Nieuwenhuis. Na het laatste spreekuur van 6 januari 2011 is de verzekeringsarts op grond van zijn eigen bevindingen tot de conclusie gekomen dat appellante per 7 januari 2011 geschikt is te achten voor haar arbeid. Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 7 januari 2011.
1.2. Bij besluit van 3 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts J.H.N. Verheijen van 3 maart 2011.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De in beroep overgelegde medische informatie van de Reinier van Arkel Groep van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid, zulks onder verwijzing naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 14 december 2011.
3. Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen en heeft hetgeen zij reeds in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht gehandhaafd. Appellante benadrukt dat zij zich verder beperkt acht dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Gelet op haar lage GAF-score is zij niet geschikt te achten voor haar arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het ten aanzien van appellante verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts de in bezwaar overgelegde informatie van de Reinier van Arkel Groep van 24 januari 2011 en 14 februari 2011 meegewogen. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 3 maart 2011 gemotiveerd aangegeven om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat appellante per 7 januari 2011 geschikt is te achten voor haar werk als financieel medewerkster. In de rapportage van 14 december 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nog gereageerd op de in beroep overgelegde informatie van de Reinier van Arkel Groep van 3 augustus 2011 en aangegeven dat de brief geen nieuwe informatie bevat. Volgens de bezwaarverzekeringsarts kwam tijdens het onderzoek in bezwaar voldoende vast te staan dat appellante zelfredzaam was en nog ruime vrijheidsgraden had. Haar matig ernstige stemmingsstoornis en de daarbij geuite hoofdpijn en vermoeidheid zijn meegewogen en staan volgens de bezwaarverzekeringsarts het functioneren in het werk niet in de weg. Er bestaat gelet op de aanwezige medische stukken in het dossier geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies en de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die haar stelling ondersteunt dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat en dat zij niet in staat kan worden geacht om haar eigen werk te verrichten.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van I. J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
QH