ECLI:NL:CRVB:2013:BY9293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2228 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de eigen bijdrage op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eigen bijdrage voor een WMO-voorziening. De appellant, het Centraal Administratiekantoor B.V., had een besluit genomen op 14 januari 2009 waarin de eigen bijdrage voor de WMO-voorziening was vastgesteld op € 366,06 per vier weken. Betrokkene, die een voorziening op grond van de WMO ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij in 2008 facturen had ontvangen die een lagere bijdrage van € 24,20 per periode van vier weken vermeldden. Betrokkene was van mening dat deze facturen de definitieve eigen bijdrage weergaven, terwijl het Centraal Administratiekantoor stelde dat de eigen bijdrage slechts voorlopig was vastgesteld.

De rechtbank Roermond had in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het Centraal Administratiekantoor vernietigd, met de overweging dat betrokkene niet kon weten dat de facturen niet de definitieve bijdragen waren. Het Centraal Administratiekantoor ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel was genomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte had geoordeeld. De Raad stelde vast dat uit de aan betrokkene toegezonden facturen niet kon worden afgeleid dat deze berustten op een definitieve vaststelling van de eigen bijdrage. Betrokkene was langer bekend met de gang van zaken omtrent de vaststelling en inning van de eigen bijdrage, en het was voor haar redelijkerwijs duidelijk dat de vaststelling door middel van een besluit geschiedt en niet door middel van facturen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

10/2228 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, 09/1214, van 16 maart 2010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Het Centraal Administratiekantoor B.V. (appellant)
[A. te B.]
Datum uitspraak 23 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft P.J. de Rooij een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.C.A. van Eer en [B.]. Betrokkene is in persoon verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontvangt een voorziening op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
1.2. Bij besluit van 14 januari 2009 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat de eigen bijdrage voor de WMO-voorziening voor periode één tot en met dertien van het zorgjaar 2008 is vastgesteld op € 366,06 per vier weken.
1.3. Bij brief van 26 januari 2009 heeft appellant betrokkene over de vaststelling van deze eigen bijdrage als volgt nader geïnformeerd.
“Met de u gezonden beschikking van 14 april 2008 met kenmerk [nummer] hebben wij u in kennis gesteld van de voorlopige maximale periodebijdrage voor Zorg zonder Verblijf die voor u is vastgesteld. Met het vaststellen van deze voorlopige maximale periodebijdrage werd het mogelijk om facturen te zenden voor de u geboden zorg.
Met de voorlopige eigen bijdrage betaalde u in eerste instantie de drempelbijdrage van € 24,20 per periode. Nu het CAK beschikt over uw definitieve inkomensgegevens, is uw definitieve maximale periodebijdrage vastgesteld.”
1.4. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 januari 2009. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij van appellant in 2008 per periode van vier weken facturen ontving van € 24,20 voor de eigen bijdrage. Op deze facturen is vermeld “maximale periodebijdrage”, waardoor zij er vanuit is gegaan dat daarbij de definitieve eigen bijdrage was vastgesteld. Betrokkene heeft aangegeven dat zij geen besluit van appellant van 14 april 2008 over de vaststelling van een voorlopige eigen bijdrage heeft ontvangen.
1.5. Bij besluit van 20 juli 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het besluit van 14 januari 2009 herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voor betrokkene niet kenbaar was dat de bijdragen die in 2008 op de facturen zijn vermeld niet de definitieve bijdragen waren, maar dat deze nog konden worden bijgesteld. Appellant heeft in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel de definitieve eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2008 vastgesteld op € 366,06 per vier weken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangegeven dat de rechtbank ten onrechte strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het rechtszekerheidsbeginsel in de gegeven omstandigheden dwingt tot de conclusie dat de eigen bijdrage van betrokkene over 2008 niet hoger kan worden vastgesteld dan € 24,20 per periode van vier weken.
4.2. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat zij aan de haar in 2008 per periode van vier weken gefactureerde eigen bijdrage van € 24,20 de gerechtvaardigde verwachting mocht ontlenen, dat de eigen bijdrage nadien niet meer hoger zou worden vastgesteld. Appellant heeft daartegenover gesteld dat betrokkene door het besluit van 14 april 2008 kon weten dat de eigen bijdrage slechts voorlopig was vastgesteld op € 24,20 per periode van vier weken.
4.3. De Raad is van oordeel dat betrokkene niet in een situatie verkeerde waarin zij naar objectieve maatstaven gemeten kon menen dat het periodebedrag over 2008 definitief was vastgesteld op € 24,20. Bij dit oordeel komt geen betekenis toe aan het door appellant genoemde besluit van 14 april 2008. Betrokkene heeft ontkend dat ze dit besluit heeft ontvangen en appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit besluit, waarvan appellant ook geen afschrift heeft kunnen overleggen, is verzonden. De Raad stelt voorop dat uit de aan betrokkene toegezonden facturen niet kan worden afgeleid dat deze berusten op een definitieve vaststelling van de eigen bijdrage. Voorts is gebleken dat betrokkene langer bekend was met de jaarlijkse gang van zaken met betrekking tot de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage. Al uit dien hoofde diende het betrokkene redelijkerwijs duidelijk te zijn dat de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage door middel van een besluit geschiedt en niet door middel van facturen.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat appellant het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid heeft genomen. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Hieruit volgt tevens dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit niet slaagt, zodat dit ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R. Scheffer
HD