ECLI:NL:CRVB:2013:BY9156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand na niet aannemelijk maken van bezit van opgenomen bedrag
In deze zaak heeft appellante, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet meer beschikte over een bedrag van € 34.106,67, dat zij in januari 2008 van haar bankrekening had opgenomen. Appellante had in 2008 een bedrag van € 70.000,-- opgenomen en in 2009 een aanvraag om bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had haar in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij het bedrag niet meer in haar bezit had, maar dit was niet gelukt. De rechtbank bevestigde de afwijzing van de aanvragen van appellante en verklaarde de beroepen ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bedrag niet meer in haar bezit had, en dat zij tijdens een vakantie in Indonesië geld aan haar moeder en zus had gegeven. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling. De verklaringen van haar moeder en zus waren niet consistent en de bijgevoegde kwitanties gaven geen duidelijkheid over de bestedingen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting had voldaan en dat het hoger beroep niet slaagde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.A. Kooijman als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.