ECLI:NL:CRVB:2013:BY8714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/5113 WWB + 12/5114 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Verzoekers, [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2], hadden een aanvraag om bijstand ingediend op 19 april 2011, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe buiten behandeling was gesteld. De verzoekers stelden dat het college onterecht had gehandeld en dat hun aanvraag op basis van dezelfde stukken die later door het college zijn geaccepteerd, had moeten worden toegewezen. Het college had hen bij besluit van 17 januari 2012 bijstand verleend, maar dit werd door de Raad niet als nieuw feit aangemerkt voor de herziening.

De Raad overwoog dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De verzoekers hadden geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die voldeden aan de eisen van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de onderzoeksgegevens van het UWV, die betrekking hadden op de loondienstverhouding van verzoeker, al bekend waren bij de verzoekers en niet eerder waren ingediend in de procedure. Daarom kon ook deze informatie niet leiden tot herziening.

De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 8 januari 2013.

Uitspraak

12/5113 WWB, 12/5114 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 24 november 2011, 11/4923, 11/4924, 11/4925-VV, 11/4927-VV
Partijen:
[Verzoeker 1] en [Verzoeker 2] te [woonplaats] (verzoekers)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe (college)
Datum uitspraak 8 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft [R.] verzocht om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 24 november 2011, LJN BU6473, en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een reactie gegeven op de nadere stukken.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 november 2012. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door [R.]. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de voorzieningenrechter van de Raad, voor zover belang, geoordeeld dat het college op goede gronden bij besluit van 27 september 2011 zijn besluit van 18 mei 2011 heeft gehandhaafd, waarbij de aanvraag om bijstand van verzoekers van 19 april 2011 buiten behandeling is gesteld. Daarbij heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag niet te behandelen nu verzoekers de voor de vaststelling van het recht op bijstand benodigde stukken niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd.
2. Verzoekers hebben aan hun verzoek om herziening, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De aanvraag om bijstand van 19 april 2011 had in behandeling genomen en toegewezen moeten worden. Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân, in welke gemeente verzoekers inmiddels wonen, aan verzoekers met ingang van 1 november 2011 bijstand verleend op basis van dezelfde stukken die zij bij het college hadden ingeleverd. Hieruit blijkt dat het college onjuist en in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het college heeft ten onrechte verzocht om stukken over de vermeende onderneming van verzoeker. In een brief van
20 september 2012 bevestigt de Belastingdienst dat verzoeker inkomsten uit loondienst en uitkering heeft genoten. In een bij een brief van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 14 november 2012 als bijlage gevoegde interne memo van 13 oktober 2009 is geconcludeerd dat verzoeker vanaf 2 februari 2009 werknemer in dienstbetrekking was.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân van 17 januari 2012 kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, reeds omdat dit besluit is genomen na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad. Ook de brief van de Belastingdienst van 20 september 2012 kan niet tot herziening leiden, omdat deze brief van na de uitspraak dateert en dus niet kan worden aangemerkt als een feit of omstandigheid die zich heeft voorgedaan voordat de voorzieningenrechter van de Raad uitspraak heeft gedaan. Het memo van het UWV heeft wel betrekking op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak van de voorzieningenrechter. De onderzoeksgegevens van het UWV met betrekking tot de loondienstverhouding van verzoeker in 2009 waren echter bij verzoekers bekend, maar zij hebben de bewijsstukken niet naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Ook deze gegevens kunnen daarom niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
3.3. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 3 oktober 2003, LJN AN7982), is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren, noch ook om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.4. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek om herziening afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.F. Claessens en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens
TM