ECLI:NL:CRVB:2013:BY8624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, waarbij het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn ziekengelduitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had op 11 april 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011, waarin het Uwv vaststelde dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellant niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen.
De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn gezondheidsproblemen, in staat was om derden in te schakelen om zijn belangen te behartigen. De Raad oordeelde dat het feit dat appellant met hulp van derden te laat bezwaar had gemaakt, voor zijn rekening en risico kwam en geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverde. Appellant voerde aan dat zijn zus niet betrokken was bij het opstellen van het bezwaarschrift en dat zijn ernstige gezondheidssituatie dit had bemoeilijkt. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellant niet had miskend en dat de gronden in hoger beroep niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden niet leidden tot een ander oordeel en dat de beslissing van het Uwv om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren terecht was.