ECLI:NL:CRVB:2013:BY8624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-482 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, waarbij het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn ziekengelduitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had op 11 april 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011, waarin het Uwv vaststelde dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellant niet tijdig een bezwaarschrift had ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen.

De rechtbank Almelo had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn gezondheidsproblemen, in staat was om derden in te schakelen om zijn belangen te behartigen. De Raad oordeelde dat het feit dat appellant met hulp van derden te laat bezwaar had gemaakt, voor zijn rekening en risico kwam en geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverde. Appellant voerde aan dat zijn zus niet betrokken was bij het opstellen van het bezwaarschrift en dat zijn ernstige gezondheidssituatie dit had bemoeilijkt. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellant niet had miskend en dat de gronden in hoger beroep niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de aangevoerde gronden niet leidden tot een ander oordeel en dat de beslissing van het Uwv om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren terecht was.

Uitspraak

12/482 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 december 2011, 11/579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 januari 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012. Voor appellant is verschenen mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 11 april 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011 waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een ziekengelduitkering. Bij besluit van 29 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is gebleken dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor appellant niet in de gelegenheid is geweest om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de in het dossier aanwezige stukken worden afgeleid dat appellant, ondanks zijn gezondheidssituatie, in staat was om (tijdig) derden in te schakelen teneinde zijn belangen te behartigen (in dit geval zijn zus en [naam zus], werkzaam als consulent bij Fitis). Dat hij met behulp van deze derden, door omstandigheden, te laat bezwaar heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico en levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat [naam zus] weliswaar zijdelings bij de zaak betrokken was, maar niet betrokken is geweest bij het opstellen van een bezwaarschrift. Door het Uwv is nimmer ontkend dat appellant als gevolg van een ernstig ongeluk dermate ernstig letsel had opgelopen dat hij voor zijn leven moest vechten. Evenmin is ontkend of betwist dat hij in die periode zelf werkzaamheden had kunnen verrichten om de termijn te sauveren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer informatie overgelegd van neurochirurg dr. B. Höss en zijn huisarts. Hieruit blijkt dat hij in de periode van 1 februari 2011 tot 8 februari 2011 op de afdeling neurochirurgie van het ziekenhuis te Enschede was opgenomen wegens een instabiele fractuur van L1 ten gevolge van een hoog energetisch trauma.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Niet in geschil is dat het bij brief van 11 april 2011 ingediende bezwaar is gemaakt na de voorgeschreven termijn van zes weken, die eindigde op 31 maart 2011. Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3. De vraag of [naam zus] al of niet betrokken is geweest bij het indienen van een bezwaarschrift, laat onverlet dat uit de gedingstukken blijkt dat, zo appellant om medische redenen niet zelf in staat kon worden geacht binnen bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, hij in deze periode zeker derden heeft kunnen inschakelen om dit voor hem te doen. Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld komt het feit dat hij met behulp van deze derden, door omstandigheden, te laat bezwaar heeft gemaakt, voor zijn rekening en risico en levert dit geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Hierbij wordt opgemerkt dat het Uwv de gezondheidssituatie van appellant, zoals deze blijkt uit de in hoger beroep overgelegde stukken, in de desbetreffende periode niet heeft miskend. In dit licht kunnen de in hoger beroep aangevoerde gronden niet tot het oordeel leiden dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
JL