ECLI:NL:CRVB:2013:BY8461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6179 WWB + 11-6180 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege schending van de inlichtingenverplichting. Appellanten ontvingen sinds 31 oktober 2008 bijstand naar de norm voor gehuwden. Het college van burgemeester en wethouders van Leusden heeft op 21 juli 2009 besloten de bijstand van appellanten met ingang van 1 juni 2009 in te trekken, omdat appellante in de periode van 1 februari 2009 tot 1 juni 2009 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen, zonder dit te melden aan het college. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen tot een bedrag van € 6.739,40.

De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat de verklaringen van appellante onder druk zijn afgelegd en dat er fouten in de onderzoeksresultaten van de sociale recherche staan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante in de genoemde periode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, wat betekent dat zij in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting geen mededeling aan het college heeft gedaan. De Raad oordeelt dat de verklaringen van appellanten, ondanks de onzorgvuldigheden in de rapporten van de sociale recherche, voldoende steun vinden in andere bewijsstukken.

De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat niet kan worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.H. Bel als leden.

Uitspraak

11/6179 WWB, 11/6180 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 september 2011, 09/3515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Leusden (college)
Datum uitspraak: 15 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. F. el Makhtari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 12 november 2012 heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Appellanten zijn verschenen, vergezeld door tolk K. Kalvian en bijgestaan door mr. Amstelveen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. Fijnenberg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen sinds 31 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante huishoudelijke werkzaamheden zou verrichten heeft de Sociale Recherche Amersfoort (sociale recherche) onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, hebben in de periode van 24 maart 2009 tot en met 17 juni 2009 waarnemingen plaatsgevonden bij de woning van appellanten en de adressen waar appellante naartoe ging en zijn appellanten op 6 en 7 juli 2009 verhoord.
De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 9 juli 2009.
1.3. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 21 juli 2009 (intrekkingsbesluit) de bijstand van appellanten met ingang van 1 juni 2009 te beëindigen (lees: in te trekken) en over de periode van 1 februari 2009 tot 1 juni 2009 te herzien (lees: in te trekken). Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante in de genoemde periode werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen, waarvan appellanten, in strijd met hun inlichtingenverplichting, geen melding hebben gemaakt bij het college waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4. Bij besluit van 22 juli 2009 (terugvorderingsbesluit) heeft het college de over de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 mei 2009 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.739,40 bruto van appellanten teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 27 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij hebben zij, samengevat, het volgende aangevoerd. Van de juistheid van de verklaring van appellante kan op grond van bijzondere omstandigheden niet worden uitgegaan. Appellante heeft onder druk een gebrekkige verklaring afgelegd, omdat zij kampt met een ernstige posttraumatische stress-stoornis en depressieve klachten. Verder verstaat appellante slecht Nederlands en is zij gehoord zonder tolk. De sociale recherche heeft onzorgvuldig onderzoek verricht, omdat in het rapport van 9 juli 2009 fouten staan in de data waarop de waarnemingen zijn verricht. Ook in het rapport van de sociale recherche van 10 februari 2010, dat bedoeld is om deze fouten te herstellen, worden data foutief weergegeven. Tot slot is uit de verklaringen van appellanten en de waarnemingen niet af te leiden wat de aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden is en of de werkzaamheden een structureel karakter hebben.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De beoordeling door de bestuursrechter bestrijkt in dit geval de periode van 1 februari 2009 tot en met 21 juli 2009.
4.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3. Op grond van de gedingstukken is aannemelijk dat appellante in de periode hier in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht waarvan appellanten in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting geen mededeling aan het college hebben gedaan. Hiervoor wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaringen die appellanten hebben afgelegd.
4.4. Appellante heeft op 7 juli 2009 tegenover de sociale recherche verklaard regelmatig naar negen of tien mensen te gaan voor een gesprek. Zij helpt deze mensen ook wel in het huishouden, zoals schoonmaken, bijvoorbeeld stofzuigen, ramen doen, eten koken en taarten maken. Als zij gaat werken, dan doet zij haar plastic handschoenen aan. Het komt ook wel voor dat zij, voordat zij naar de mensen gaat, even wat schoonmaakmiddelen moet kopen. Dat is dan chloor voor de toiletten. Zij maakt ook wel eens de douche schoon of het toilet. Ook doet zij wel eens de was. Van twee mensen heeft zij af en toe de sleutel van de woning. Zij gaat gemiddeld tussen de twee en vier uur naar iemand toe om te praten en af en toe te helpen. Zij krijgt heel af en toe wat contant geld voor de hulp. Ook krijgt zij wel boodschappen of iets voor de kinderen. Zij begint meestal omstreeks 08.30 uur en omstreeks 16.00 uur is zij weer thuis. Verder heeft zij verklaard maximaal een keer of vijf geld te hebben ontvangen. Het ging dan maar om tien of vijftien euro.
4.5. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellante niet aan haar op 7 juli 2009 afgelegde verklaring kan worden gehouden. Appellante heeft niet aan de hand van medische gegevens aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van haar psychische klachten onder druk een gebrekkige verklaring heeft afgelegd. Verder is niet gebleken dat appellante door slechte beheersing van de Nederlandse taal tot een gebrekkige verklaring is gekomen. Uit de verklaring volgt dat appellante aan de sociaal rechercheurs te kennen heeft gegeven dat zij het Nederlands redelijk tot goed kan verstaan en dat het goed gaat als zij rustig praten. De verklaring is aan appellante voorgelezen en opgenomen in een door haar ondertekend proces-verbaal. Verder heeft appellante een gedetailleerde verklaring afgelegd die, zoals uit de overwegingen 4.6 tot en met 4.8 blijkt, wordt ondersteund door de verklaring van appellanten en+- de waarnemingen en brieven van personen bij wie appellante thuis kwam.
4.6. Appellant heeft op 6 juli 2009 tegenover de sociale recherche verklaard dat zijn vrouw een aantal kennissen heeft waar ze vanaf februari 2009 naartoe gaat. Meestal doet zij ook wat huishoudelijke werkzaamheden met de mensen waar ze naartoe gaat. Het kan wel voorkomen dat ze tien euro van iemand krijgt. Af en toe krijgt ze iets om wat voor de kinderen te kopen. Het kan ook zijn dat ze een pak koeken voor de kinderen krijgt.
4.7. De verklaringen van appellanten worden ondersteund door de bevindingen uit de verrichte waarnemingen. Beide rapporten van de sociale recherche bevatten weliswaar onzorgvuldigheden in de weergave van de waarnemingen, maar deze onzorgvuldigheden betreffen verschrijvingen in de data en zijn niet van zodanige aard dat aan de waarnemingen om die reden geen betekenis kan worden gehecht.
4.8. Voorts worden de verklaringen van appellanten ondersteund door de inhoud van de brieven van de personen bij wie appellante thuis kwam. Op 26 juli 2009 schrijft N. [L.] dat appellante haar wel eens heeft geholpen door haar, wanneer zij ziek was, een enkele keer met een huishoudelijk klusje te ondersteunen. Op 28 juli 2009 schrijft E. [N.] dat appellante wel eens bij haar over de vloer komt om te helpen of om de kat eten te geven. Op 30 juli 2009 schrijft A.G. [G.] dat appellante soms wat hand- en spandiensten verrichtte. Als goedmakertje gaf zij haar wel eens een cadeaubon van Kruidvat of Hema. Op 2 augustus 2009 schrijft A. [V.] dat appellante op de momenten dat zij er was af en toe heeft geholpen met zware dingen. Op 3 augustus 2009 schrijft M.D. [T.] dat appellante haar af en toe heeft geholpen met huishoudelijke werkzaamheden.
4.9. Uit de verklaringen van appellanten, de waarnemingen en de onder 4.8 genoemde brieven volgt dat appellante in de periode hier in geding structureel huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht. Het betreft op geld waardeerbare werkzaamheden waarmee inkomsten kunnen worden gegenereerd. Door daarvan aan het college geen mededeling te doen, hebben appellanten de inlichtingenverplichting geschonden.
4.10. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de desbetreffende periode recht op (aanvullend) bijstand bestond. Appellanten hebben ontkend dat appellante ten tijde in geding op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft verkregen. Zij hebben niet aan de hand van een administratie of anderszins aannemelijk gemaakt in welke omvang de werkzaamheden zijn verricht en wat daarmee is verdiend. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, zij in de te beoordelen periode van 1 februari 2009 tot en met 21 juli 2009 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
4.11. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2013.
(getekend) E.J.M. Heijs
(de griffier is buiten staat te tekenen)
IJ