ECLI:NL:CRVB:2013:BY8456
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- J.J.T. van den Corput
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel ontvangen voorschot op basis van WW-uitkering en de rechtszekerheid van toezeggingen door het Uwv
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel ontvangen voorschot op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Appellant had toestemming gekregen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om gedurende een bepaalde periode met behoud van zijn uitkering een eigen bedrijf te starten. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant, gezien zijn inkomsten, een te hoog voorschot had ontvangen en eiste een terugbetaling van € 4.782,70. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat de brief van het Uwv, waarin het besluit van 28 april 2010 werd ingetrokken, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gezien. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, omdat het Uwv ten onrechte had gesteld dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk was. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het besluit van 28 april 2010 niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat appellant niet had betwist dat dit besluit op een vergissing berustte.
In hoger beroep betwistte appellant de conclusie van de rechtbank en stelde dat het Uwv hem een onvoorwaardelijke toezegging had gedaan, die niet zomaar ingetrokken kon worden. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv in rechte vaststonden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 januari 2013.