ECLI:NL:CRVB:2013:990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant ontving tot 1 januari 2007 een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke verzorging op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na de overgang naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft het college de voorziening voortgezet. Echter, na een aanvraag voor andere Wmo-voorzieningen in 2008, bleek dat de appellant samenwoonde met een andere persoon, [naam E.], die in staat was om huishoudelijke taken uit te voeren. Dit leidde tot de intrekking van het pgb en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen, omdat de appellant niet had gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat de appellant in strijd met zijn informatieverplichting niet had gemeld dat hij samenwoonde met [naam E.]. De Raad concludeerde dat het college terecht had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat de rechtmatigheid van de verstrekte pgb beïnvloedde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en terugvordering van het pgb rechtmatig waren. De Raad benadrukte dat de appellant had gefaald in zijn verplichting om relevante informatie te verstrekken, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde.