ECLI:NL:CRVB:2013:980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.G. Fischer, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 16 augustus 2010 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Het Uwv stelde dat appellant bij aanvang van zijn dienstverband op 22 juli 2008 al volledig arbeidsongeschikt was, waardoor hij onder de uitsluitingsgrond van artikel 47 onder c van de WIA viel. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd in hoger beroep bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. De Raad benadrukte dat de uitsluitingsgrond van artikel 47 van toepassing was, ongeacht andere besluiten van bestuursorganen over de gezondheidssituatie van appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd diende te worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier, waarbij de Raad de conclusie trok dat de appellant geen recht had op de WIA-uitkering, gezien de omstandigheden van zijn arbeidsongeschiktheid bij aanvang van het dienstverband.