ECLI:NL:CRVB:2013:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
09-3050 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van het (vervolg)dagloon in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het (vervolg)dagloon van appellant, A. te B., in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad heeft geoordeeld dat de gronden die door appellant zijn aangevoerd tegen de hoogte van het (vervolg)dagloon buiten de omvang van het geding vallen, omdat de hoogte van het dagloon niet als een zelfstandig besluitonderdeel wordt aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2009 werd vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 8 april 2008 werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 14 november 2012 ongegrond werd verklaard.

Het procesverloop begon met een tussenuitspraak van de Raad op 5 september 2012, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd opgedragen om een vastgesteld gebrek in het bestreden besluit van 17 november 2011 te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen op 14 november 2012, waar appellant zijn zienswijze op heeft gegeven. De Raad heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de hoogte van het (vervolg)dagloon. De Raad heeft de verzoeken van appellant om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten toegewezen, waarbij de kosten van rechtsbijstand en deskundigen zijn begroot op in totaal € 3.310,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
09/3050 WAO, 11/7367 WAO, 12/6557 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2009, 08/1895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 5 september 2012 (LJN BX6443) het Uwv opgedragen het in die tussenuitspraak vastgestelde gebrek in het bestreden besluit van het Uwv van
17 november 2011 te herstellen.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2012 en het daaraan ten grondslag gelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 september 2012 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
12 november 2012 overgelegd.
Bij brief van 6 december 2012 heeft appellant van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn zienswijze op de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 november 2012 schriftelijk naar voren te brengen.
Vervolgens hebben partijen nog op elkaars zienswijzen gereageerd.
Met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 8:57, tweede lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van
14 november 2012 de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant per 22 februari 2007 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan het besluit van 14 november 2012 liggen rapporten ten grondslag van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 25 september 2012 en bezwaararbeidsdeskundige P.W.A. Thoen van 12 november 2012.
2.2.
Appellant heeft ook de juistheid van het besluit van 14 november 2012 betwist. Hij kan zich verenigen met de toekenning van een volledige WAO-uitkering per 22 februari 2007. Hij kan zich echter niet verenigen met het in het gewijzigde besluit genoemde uitkeringspercentage van 70 alsmede met de hoogte van het dagloon.
2.3.
Het Uwv heeft bij brief van 18 februari 2013 gereageerd op de gronden van appellant. Wat betreft het uitkeringspercentage van 70 deelt het Uwv mee dat met de verhoging naar 75%, welke eerst per 1 juli 2007 is ingegaan, bij de verdere berekening van de uitkering rekening wordt gehouden. De gronden met betrekking tot de hoogte van het (vervolg)dagloon vallen volgens het Uwv buiten de omvang van het onderhavige geding.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Aangezien het besluit van 14 november 2012 aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Awb dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 14 november 2012.
3.2.
Het geschil beperkt zich tot de hoogte van het (vervolg)dagloon, nu appellant de Raad heeft meegedeeld zich te kunnen vinden in de toekenning van een volledige WAO-uitkering per 22 februari 2007 en er overigens geen gronden tegen de medische grondslag van het besluit van 14 november 2012 zijn aangevoerd.
3.3.
Met het Uwv is de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 15 juni 2012
(LJN BW8531), van oordeel dat de gronden aangevoerd tegen de hoogte van het (vervolg)dagloon buiten de omvang van het onderhavige geding vallen nu de hoogte van het dagloon niet als een zelfstandig besluitonderdeel wordt aangemerkt.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 8 april 2008 wordt gegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 14 november 2012 wordt ongegrond verklaard.
4.
De Raad wijst het verzoek van appellant, om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, toe. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012 (LJN BV1958).
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op
€ 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting ) voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1888,- (1 punt voor het beroepschrift, 2 punten vanwege het 2 maal verschijnen ter zitting en 2 x een ½ punt voor een schriftelijke reactie) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
5.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, komen kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Tussen partijen is niet in geschil dat verzekeringsarts W.M. van der Boog en psychiater
dr. D.P. Ravelli zijn aan te merken als deskundigen in de zin van deze bepaling. De Raad ziet aanleiding om, naast een proceskostenveroordeling voor verleende rechtsbijstand, het Uwv tevens te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de door appellant ingeschakelde deskundigen ten bedrage van in totaal € 1422,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 november 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 3.310,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan C.P.J. Goorden als voorzitter en A.I. van der Kris en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
IvR