ECLI:NL:CRVB:2013:925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-6427 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tegemoetkoming in kosten van bovenregionaal vervoer zonder medische noodzaak

In deze zaak gaat het om de gefaseerde beëindiging van de tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer voor appellante, die zich beroept op bijzondere omstandigheden en medische noodzaak. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 oktober 2012. Appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.E. de Hoop, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft, dat op 3 december 2007 de tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer heeft beëindigd. De rechtbank had eerder het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 12 januari 2010, waarin werd vastgesteld dat het college niet voldoende onderzoek had gedaan naar de medische noodzaak van de beëindiging van de tegemoetkoming. In het bestreden besluit van 26 november 2010 verklaarde het college het bezwaar van appellante ongegrond, met de stelling dat er geen medische noodzaak was voor de vergoeding van het vervoer naar het vakantieoord Mennorode te Elspeet.

Tijdens de zitting op 17 april 2013 heeft appellante aangevoerd dat zij door haar medische situatie is aangewezen op bovenregionaal vervoer en dat haar sociale contacten in Mennorode van groot belang zijn. De Raad oordeelt echter dat er geen bewijs is dat het verblijf in Mennorode medisch noodzakelijk is. Appellante had ook in de buurt van haar woonplaats Delft kunnen verblijven. De wens om sociale contacten te onderhouden is niet voldoende om de medische noodzaak aan te tonen.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover deze is aangevochten. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6427 WMO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
24 oktober 2012, 10/6053 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Voor appellante is verschenen mr. De Hoop, vergezeld van[naam echtgenoot], de echtgenoot van appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. X. Zuurdeeg.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij besluit van 3 december 2007 heeft het college het besluit van 21 februari 2007 gehandhaafd, waarbij de tegemoetkoming aan appellante in de kosten van bovenregionaal vervoer gefaseerd is beëindigd.
1.2.
Bij uitspraak van 6 oktober 2008 heeft de rechtbank het tegen het besluit van
3 december 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 12 januari 2010 (LJN BL4037) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 6 oktober 2008 vernietigd, omdat de rechtbank, kort gezegd, niet heeft onderkend dat het besluit van 3 december 2007 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat op het besluit van 21 februari 2007 niet de Wet voorzieningen gehandicapten, maar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van toepassing is. Vervolgens is de Raad tot de conclusie gekomen dat het door het college aan de besluitvorming ten grondslag gelegde onderzoek niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4 van de Wmo te stellen eisen. Hierop heeft de Raad het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 december 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellante met inachtneming van zijn uitspraak.
1.4.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 12 januari 2010 heeft het college bij besluit van 26 november 2010 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2007 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat bij onderzoek niet is gebleken van een dreigend sociaal isolement als gevolg van het beëindigen van de vergoeding voor bovenregionaal vervoer naar Mennorode te Elspeet. Het betreft hier een vakantieoord en geen instelling voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De bezoeken aan Mennorode berusten op een eigen keuze. Hiervoor is geen medische noodzaak.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten gevolge van bijzondere omstandigheden is aangewezen op bovenregionaal vervoer. In verband met haar medische situatie heeft zij een indicatie voor tijdelijk verblijf op grond van de AWBZ. Zij brengt dit verblijf door in Mennorode te Elspeet. De nagenoeg enige sociale contacten die appellante buiten haar echtgenoot en haar moeder heeft, onderhoudt zij in Mennorode. Appellante verzoekt de Raad om het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante op grond van de AWBZ een indicatie heeft voor de functie tijdelijk verblijf, waarvoor zij een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt. Appellante brengt haar tijdelijk verblijf door in conferentiecentrum Mennorode te Elspeet. Ten behoeve van haar verblijf aldaar koopt zij met behulp van het pgb elders zorg in. Voorts is niet in geschil dat Mennorode geen instelling voor zorg ingevolge de AWBZ is.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat het verblijf te Mennorode medisch noodzakelijk is. Appellante is dan ook niet op medische gronden aangewezen op verblijf in Mennorode. Het moet er voor worden gehouden dat appellante het tijdelijk verblijf waarvoor zij was geïndiceerd ook in of nabij haar toenmalige woonplaats Delft kon doorbrengen. De door de echtgenoot van appellante ter zitting van de Raad gegeven toelichting dat de keus voor Mennorode is ingegeven door de wens van appellante om de sociale contacten die zij daar in de loop der jaren heeft opgebouwd te blijven onderhouden, maakt dit niet anders. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat zich in het geval van appellante bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan zij voor het onderhouden of leggen van contacten is aangewezen op verblijf in Mennorode.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4.4.
Het verzoek om vergoeding van schade komt reeds ….. niet voor … in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangvochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op *.