ECLI:NL:CRVB:2013:924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
12-5443 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming trapliftkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante, A. te B., voor een financiële tegemoetkoming voor kosten gerelateerd aan de installatie, reparatie en onderhoud van een traplift. De aanvraag werd afgewezen omdat de nota's niet binnen de vereiste termijn van zeven maanden na het maken van de kosten waren ingediend. Appellante had eerder, op 20 maart 2011, om deze tegemoetkoming gevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Delft had de aanvraag afgewezen op basis van de termijnoverschrijding.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van 12 januari 2010, waarin het college een woonvoorziening in de vorm van een traplift had toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de benodigde nota's had ingediend, wat in strijd was met artikel 19, vierde lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 van de gemeente Delft. Appellante voerde aan dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen, maar de Raad oordeelde dat er geen onbillijkheden van overwegende aard waren die toepassing van deze clausule rechtvaardigden.

De Raad concludeerde dat appellante op de hoogte was van de indieningstermijn en dat de omstandigheden rondom de administratie van haar echtgenoot niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5443 WMO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
29 augustus 2012, 12/2930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Voor appellante is
mr. De Hoop verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. X. Zuurdeeg.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
In zijn uitspraak van 12 januari 2010 (LJN BL4024) heeft de Raad bepaald dat het college aan appellante een woonvoorziening toekent in de vorm van vergoeding van de kosten van een traplift. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college bij besluit van 12 maart 2010 aan appellante het desbetreffende geldbedrag toegekend.
1.2.
Bij brief van 20 maart 2011 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een financiële tegemoetkoming gevraagd voor in de loop van de jaren aan de traplift gerelateerde kosten van installatie, reparatie en onderhoud. Zij heeft daarbij de desbetreffende nota’s overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 13 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 februari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat de nota’s niet binnen zeven maanden nadat de kosten zijn gemaakt zijn ingediend. Alle nota’s zijn meer dan zeven maanden ouder dan de brief van 20 maart 2011. Ook indien de uitspraak van de Raad of het besluit van 12 maart 2010 als peildatum wordt genomen heeft appellante de nota’s niet binnen zeven maanden ingediend, waardoor declaratie van de kosten niet meer mogelijk is op grond van artikel 19, vierde lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 van de gemeente Delft (Vvmo). Ten slotte heeft het college geen aanleiding gezien voor toepassing van de in artikel 48 van de Vvmo opgenomen hardheidsclausule.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat en zoals toegelicht ter zitting van de Raad, aangevoerd dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen. Het verzoek van 20 maart 2011 vloeit voort uit de toekenning van de traplift. In het besluit tot toekenning van de vergoeding voor de traplift is ten onrechte niet gewezen op de verplichting om de nota’s voor de kosten van onderhoud en reparatie daarvan binnen zeven maanden in te dienen. Voorts heeft appellante erop gewezen dat haar echtgenoot altijd de administratie verzorgde en dat zij deze niet kon overnemen. In verband met de fysieke en geestelijke toestand van haar echtgenoot en haarzelf heeft zij de aanvraag pas in maart 2011 ingediend. Appellante verzoekt de Raad om het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is alleen nog in geschil het beroep van appellante op toepassing van de hardheidsclausule.
4.2.
Op grond van artikel 48 van de Vvmo kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van hetgeen bij of krachtens de verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
4.3.
Onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 48 van de Vvmo doen zich in dit geval niet voor. Het college heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat na toekenning van de traplift op grond van de uitspraak van de Raad van 12 januari 2010 ten onrechte is nagelaten om appellante in het besluit van 12 maart 2010 tevens te wijzen op de indieningstermijn voor nota’s betreffende de met het gebruik van een traplift gepaard gaande kosten. Het college heeft echter onweersproken gesteld dat appellante van die termijn wel op de hoogte was in verband met andere aanvragen waarop diezelfde termijn van toepassing was. Ook is het college bij het toepassen van de termijn van zeven maanden uitgegaan van de toekenning van de vergoeding van de kosten van de traplift op 12 maart 2010 en niet van de data waarop de kosten zijn gemaakt waarop de nota’s betrekking hebben. De rechtbank heeft ten slotte met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat de echtgenoot van appellante door psychische problemen vanaf oktober 2010 niet in staat is geweest om de administratie te doen, voor haar rekening en risico komt en dat zij, indien zij de administratie niet zelf kon voeren, een derde had moeten inschakelen. De door appellante genoemde omstandigheden vormen noch ieder afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien voldoende grond voor toepassing van artikel 48 Vvmo.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Het verzoek om vergoeding van schade komt reeds hierdoor niet voor inwilliging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.T.P. Pot
JvC