ECLI:NL:CRVB:2013:921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- A.M. Overbeeke
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsverlening en bewijsvoering omtrent bankrekening in het kader van de WWB
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage. Appellante ontving sinds 13 augustus 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In februari 2008 werd ontdekt dat zij beschikte over een bankrekening bij de Postbank met een saldo van € 26.763,-, welke rekening niet was opgegeven aan het college. Deze rekening was een en/of-rekening met haar voormalige partner, A.S. [J.]. Het college heeft na onderzoek besloten de bijstand van appellante over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat zij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zou hebben getoond door een bedrag van € 27.000,- over te maken naar de rekening van [J.].
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de beslissing van de rechtbank, stellende dat het saldo op de bankrekening toebehoorde aan [J.] en dat zij daar niet over kon beschikken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het geld op de bankrekening niet haar eigendom was en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overboeking naar de rekening van [J.]. De Raad stelt vast dat het aan appellante was om te bewijzen dat het saldo op de rekening niet haar vermogen betrof.
De Raad concludeert dat het college terecht de bijstand in de vorm van een geldlening heeft verstrekt, omdat appellante over het vermogen kon beschikken en verantwoordelijk was voor de overboeking. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 juli 2013.