ECLI:NL:CRVB:2013:898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
11-5414 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van medisch onderzoek naar psychische belastbaarheid in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die sinds 1 augustus 2009 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft geweigerd mee te werken aan een re-integratietraject dat door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht was opgezet, inclusief een medisch onderzoek door een psychiater. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellante met 100% te verlagen voor een maand, omdat zij niet of onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek naar haar mogelijkheden om via scholing of andere activiteiten in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het college niet had mogen eisen dat zij meewerkte aan het medisch onderzoek. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten tot het opnemen van het medisch onderzoek in het voorzieningenplan, gezien de persoonlijke omstandigheden van appellante, waaronder haar lange periode van dakloosheid en het gebrek aan werkervaring.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het niet aan appellante, maar aan het college is om te bepalen of een psychologisch onderzoek noodzakelijk is. De Raad concludeerde dat er voldoende redenen waren voor het college om een onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van appellante te laten uitvoeren, inclusief haar psychische gesteldheid. De Raad oordeelde verder dat het niet meewerken aan het onderzoek niet betekent dat er geen verwijtbaarheid is, en dat het college op grond van de wet verplicht was om de bijstand te verlagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5414 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 augustus 2011, 11/288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 mei 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 augustus 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Voor haar gelden de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.2.
Bureau Bijzondere Doelgroepen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Utrecht heeft appellante aangemeld bij Wesseling Arbeidsintegratie (Wesseling) voor een re-integratietraject.
1.3.
Op 15 juli 2010 heeft Wesseling een voorzieningplan opgesteld. Dit plan voorziet in een keuring door een arbo-arts en een psychiater om de lichamelijke en psychische belastbaarheid van appellante vast te stellen.
1.4.
Op 22 juli 2010 heeft appellante geweigerd het voorzieningplan te ondertekenen.
1.5.
Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft het college de bijstand met ingang van 1 september 2010 met 100% gedurende een maand verlaagd op de grond dat appellante niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar haar mogelijkheden om via scholing of andere activiteiten de kansen te vergroten om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien.
1.6.
Bij besluit van 6 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe in de aangevallen uitspraak, waarin appellante is aangeduid als eiseres en het college als verweerder, onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder het medisch onderzoek niet had mogen laten opnemen in het voorzieningenplan. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot het laten opnemen van het medisch onderzoek in het voorzieningenplan op grond van de volgende door hem aangevoerde aanknopingspunten. Eiseres is een hoog opgeleid persoon en is sinds 2004 dakloos. Eiseres ontvangt vanaf haar tweeëntwintigste een uitkering en heeft vanaf dat moment geen langdurige dienstverbanden gehad. Eiseres heeft weinig werkervaring en een grote afstand tot de arbeidsmarkt; zij stelt geen reële doelen. Ook de manier van communiceren door eiseres tijdens verschillende gesprekken met verweerder heeft ertoe geleid dat verweerder de verplichting tot het medisch onderzoek heeft laten opnemen in het voorzieningenplan. Gelet op het voorgaande is verweerder van mening dat er persoonlijke problemen zijn die aan arbeidsinschakeling van eiseres in de weg staan. Volgens verweerder is er een psychiatrisch onderzoek nodig is om te onderzoeken wat de lichamelijke en psychische belastbaarheid van eiseres is. Zo kan worden beoordeeld of eiseres al dan niet beperkingen heeft en in hoeverre deze beperkingen haar kunnen belemmeren om bepaalde vormen van werk uit te voeren. De rechtbank is van oordeel dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om zijn keuze voor een medisch onderzoek te onderbouwen met medische gegevens. Een dergelijke verplichting vloeit niet voorts uit de wet of jurisprudentie. In het geval van eiseres is het juist voor verweerder niet mogelijk medische gegevens te dragen, omdat eiseres consequent weigert medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek. De beroepsgrond slaagt niet.”
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De beroepsgrond dat ieder medisch argument ontbreekt voor een onderzoek door een psychiater slaagt niet. Het is niet aan appellante, maar aan het college om te bepalen of een onderzoek door een psychiater noodzakelijk was om de psychische belastbaarheid van appellante vast te stellen. Gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit de aangevallen uitspraak waren er voldoende aanknopingspunten voor het college een onderzoek naar de mogelijkheden en beperkingen van appellante te laten verrichten, waarbij ook haar psychische gesteldheid zou moeten worden betrokken.
4.2.
Gelet op wat onder 4.1 is overwogen, kan van het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van appellante tot scholing of andere activiteiten niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand van appellante overeenkomstig de Verordening maatregelen inkomensvoorzieningen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK te verlagen. Tegen de zwaarte van de opgelegde verlaging heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.3.
Uit 4.1. en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.F. Claessens en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin
JvC