ECLI:NL:CRVB:2013:830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12-4733 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling na detentie

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die eerder als inbraakpreventiemonteur werkzaam was. Appellant meldde zich in 1996 ziek vanwege rugklachten en ontving aanvankelijk een WAO-uitkering. Na herbeoordelingen in 1999 en 2003, waarbij ook psychische klachten aan de orde kwamen, werd zijn uitkering in 2004 ingetrokken. Na een periode van detentie in Frankrijk verzocht appellant in 2008 opnieuw om een WAO-uitkering, maar het Uwv weigerde dit op basis van een inschatting van minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv herzag dit besluit in 2011, maar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De ingebrachte medische informatie uit 2011 en 2012 werd niet relevant geacht voor de beoordeling van de situatie in 2005. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de periode tussen 2004 en 2008 ernstiger beperkt was dan vastgesteld. Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige werd afgewezen, en het hoger beroep van appellant werd verworpen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4733 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juli 2012, 11/2242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Iwema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere medische stukken ingezonden. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Iwema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als inbraakpreventiemonteur. In 1996 heeft hij zich als gevolg van rugklachten ziek gemeld. Na de wachttijd te hebben volbracht heeft een rechtsvoorganger van het Uwv hem in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in 1999 bleek appellant tevens psychische klachten te hebben ontwikkeld, waarvoor hij zich onder behandeling van een psychiater had gesteld.
1.2. Als gevolg van een herbeoordeling in 2003 is de WAO-uitkering met ingang van
16 februari 2004 ingetrokken op de grond dat appellant, uitgaande van de voor hem geldende beperkingen, met gangbare arbeid een zodanig inkomen kan verdienen dat geen relevante mate van arbeidsongeschiktheid resteert. Bij besluit van 27 juni 2005 is alsnog besloten de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 februari 2004 ongewijzigd voort te zetten, omdat was gebleken dat er onvoldoende passende functies waren geselecteerd om daarop de intrekking van de uitkering te baseren.
1.3. Nadat appellant na daartoe te zijn opgeroepen niet was verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts, is zijn uitkering bij besluit van 16 augustus 2005 met ingang van
1 september 2005 geschorst. Omdat verdere reactie van appellant uitbleef, is zijn uitkering bij besluit van 23 januari 2006 met ingang van 1 september 2005 ingetrokken op de grond dat door zijn toedoen niet kan worden vastgesteld dat hij nog recht heeft op WAO-uitkering. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4. Na verblijf in het buitenland, onder andere wegens detentie in Frankrijk, heeft appellant op 4 augustus 2008 verzocht hem weer in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. Bij primair besluit van 11 december 2008 heeft het Uwv appellant bericht dat hem
WAO-uitkering geweigerd wordt omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan dat besluit ligt ten grondslag een rapportage van verzekeringsarts A.M.C. Vergroesen van 27 augustus 2008 en een rapportage van 17 november 2008, vergezeld van bijlagen over passende functies, van arbeidsdeskundige B.L.T.M. Groot.
1.5. Bij besluit van 29 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
11 december 2008 herroepen, beslist dat appellant met ingang van 19 september 2005 minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht en is het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant met ingang van 19 september 2005 niet langer was gedetineerd en dat na nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van de door appellant opgeworpen bezwaren dat hij ernstiger rugbeperkingen heeft en onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en coping-problematiek heeft het Uwv in het bestreden besluit weergegeven dat de bezwaren volgens de rapportage van 3 maart 2011 van de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding geven af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Verder is vermeld dat de bezwaren tegen de geduide functies de bezwaararbeidsdeskundige niet tot een andere conclusie hebben geleid dan de arbeidsdeskundige.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is zorgvuldig medisch onderzoek verricht en is, anders dan door appellant gesteld, de overgelegde medische informatie uit België in de beoordeling betrokken, evenals de door appellant genoemde beperkte copingsvaardigheden, rugbeperkingen en psychische situatie. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid op de datum in geding, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 november 2010 niet is overschat. De rechtbank is verder van oordeel dat het ontbreken van medische gegevens uit de periode dat appellant in Frankrijk verbleef - ter onderbouwing dat hij steeds arbeidsongeschikt is gebleven - niet voor risico van het Uwv kan komen. Tot slot acht de rechtbank de passendheid van de geduide functies voldoende toegelicht in de rapportages van de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige van 7 december 2010 en 9 maart 2011 en verenigt zij zich met de conclusie van het Uwv dat het verlies aan verdienvermogen op minder dan 15% is vastgesteld.
3.
In hoger beroep heeft appellant, met verwijzing naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, gesteld dat de rechtbank ten onrechte het ontbreken van informatie uit zijn periode in het buitenland voor zijn rekening laat. Appellant acht zich zwaarder beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Hij is om die reden ongeschikt voor de geduide functies. Voorts verzoekt appellant om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of aan appellant, nadat hij op 19 september 2005 vanuit detentie in vrijheid is gesteld, terecht WAO-uitkering is geweigerd op de grond dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Hij verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige grondslag het bestreden besluit kunnen dragen.
4.2.
De in hoger beroep ingezonden medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. De bescheiden betreffen informatie over de medische situatie van appellant in 2011 en 2012 en een CT-scan van de lumbale wervelkolom uit 2008. In zijn reactie van 19 november 2012 wijst bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg er terecht op dat sprake is van informatie ver na de datum in geding, dat de in 2012 waargenomen kanaalstenose met operatie-indicatie in 2008 nog niet aan de orde was en dat in de ingebrachte informatie niets is vermeld over de medische situatie rond de datum in geding.
4.3.
Evenals de rechtbank verwerpt de Raad het in hoger beroep opnieuw ingenomen standpunt dat het ten onrechte niet verstrekken van uitkeringen in de periode voor september 2005 tot gevolg heeft gehad dat appellant zijn beweerdelijke ernstiger beperkingen niet aannemelijk kan maken. Terecht heeft de gemachtigde van het Uwv er ter zitting op gewezen dat de intrekking van appellants uitkering met ingang van 16 februari 2004 op arbeidskundige gronden niet is gehandhaafd. Verzekeringsarts Vergroesen stelt in haar medisch onderzoeksverslag van 27 augustus 2008, na informatie van de huisarts, vast dat sprake is van onverminderd wisselende chronische rugklachten en dat ook rekening moet worden gehouden met de persoonskenmerken zoals reeds in 2003 is gedaan. De FML werd licht aangepast. Op geen enkele wijze is gebleken dat appellant in de periode tussen 2004 en 2008 ernstiger beperkt was, terwijl hij in die periode - waarin hij ook in het buitenland verbleef - geen contact heeft gezocht met het Uwv dan wel daartoe pogingen heeft ondernomen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat hij zich evenmin met behulp van familie, vrienden of kennissen tot het Uwv had kunnen wenden. Dat hij in de betreffende periode wegens geldgebrek nauwelijks medische behandelingen heeft ondergaan kan, wat daar ook van zij, niet de betekenis krijgen die appellant daaraan gehecht wenst te zien.
4.4.
Gelet op het in 4.1, 4.2. en 4.3 overwogene ziet de Raad geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC