ECLI:NL:CRVB:2013:829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12-4732 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen informatieverstrekking door het Uwv

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant tegen de informatie die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft verstrekt. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Iwema, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brieven van 11 augustus 2010 en 21 september 2010, waarin het Uwv informatie over uitkeringen verstrekte, niet als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt, omdat deze brieven niet op rechtsgevolg zijn gericht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de brieven van het Uwv geen besluiten zijn, omdat zij geen wijziging in de eerder vastgestelde uitkeringsrechten van appellant met zich meebrachten. Appellant had betoogd dat elke eenzijdige vaststelling van uitkeringsrechten als besluit moet worden aangemerkt, maar de Raad oordeelt dat deze opvatting geen steun vindt in de rechtspraak. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waardoor het verzoek om schadevergoeding ook wordt afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en J.S. van der Kolk als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 juli 2013, met D.E.P.M. Bary als griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4732 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juli 2012, 11/1749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Iwema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Iwema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.
Bij brieven van 11 augustus 2010 en 21 september 2010 heeft het Uwv aan appellant informatie verstrekt over in 2003, 2004 en 2005 verstrekte uitkeringen, met inbegrip van perioden en bedragen van aan hem gedane nabetalingen. Het tegen die brieven ingediende bezwaar is bij besluit van 29 november 2010 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in eerdere, rechtens vaststaande besluiten de uitkeringsrechten van appellant zijn vastgesteld. De betaling die daarna is gevolgd, zoals weergegeven in de brieven van 11 augustus 2010 en 21 september 2010, is volgens de rechtbank aan te merken als herhaling van de eerder genomen besluiten, nu daarin geen wijziging is opgetreden. Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad bevatten de brieven van 11 augustus 2010 en 21 september 2010 volgens de rechtbank geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat elke eenzijdige vaststelling van uitkeringsrechten als besluit moet worden aangemerkt.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De opvatting dat elke eenzijdige vaststelling van uitkeringsrechten als besluit moet worden aangemerkt vindt geen steun in de rechtspraak, zoals ook door de rechtbank is overwogen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de brieven van 21 augustus 2010 en 21 september 2010 niet op rechtsgevolg zijn gericht en dan ook niet als besluiten in de zin van artikel 1:3, van de Awb zijn aan te merken. De Raad heeft aan de overwegingen van de rechtbank niets toe te voegen en maakt deze tot de zijne.
4.2.
Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC