ECLI:NL:CRVB:2013:824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12-2498 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van verzekeringsgeneeskundige protocollen bij Ziektewet-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellante, die eerder als verkoopster en productiemedewerkster heeft gewerkt, had zich ziek gemeld vanwege pijnklachten en werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geschikt geacht voor haar werk. Het Uwv had op 20 september 2010 besloten dat appellante geen recht had op ziekengeld op grond van de Ziektewet, omdat zij arbeidsgeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank bevestigd, waarbij werd overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen juist was.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waaronder het protocol Whiplash, wel degelijk van toepassing zijn op de Ziektewet. Tevens stelde zij dat haar medische situatie was gewijzigd ten opzichte van een eerder onderzoek in 2009. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat de protocollen niet van toepassing zijn bij een ZW-beoordeling. De Raad bevestigde dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen een voldoende basis vormden voor de conclusie dat appellante op de datum in geding arbeidsgeschikt was. De argumenten van appellante, waaronder een rapport van psychiater Winter, werden niet overtuigend geacht, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en niet relevant voor de datum in geding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2498 ZW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
28 maart 2012, 11/217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep B.V., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Namens appellante is
mr. Beukema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, eerder werkzaam als verkoopster en productiemedewerkster, is in het kader van de beoordeling van haar aanspraken op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met ingang van 24 juli 2008 geschikt geacht voor aan haar geduide passende functies. Zij heeft zich op 5 maart 2010, vanuit een situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens pijn in haar hoofd en klachten aan nek, schouders en armen.
1.2. Bij besluit van 20 september 2010 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij met ingang van 27 september 2010 geen recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) omdat appellante geschikt wordt geacht voor haar werk.
1.3. Bij besluit van 4 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 september 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in zijn rapportage van 28 december 2010.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante, gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv op basis van zorgvuldig onderzoek heeft geconcludeerd dat appellante op de datum in geding arbeidsgeschikt was voor het verrichten van haar arbeid. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het door appellante in beroep overgelegde rapport van revalidatiearts
E. Wieman geen (nieuwe) medische gegevens bevat waaruit blijkt dat de gezondheidsklachten op de datum in geding haar meer beperken dan de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv geen strijdigheid vertoont met de in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit gecodificeerde richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC). Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash, waarnaar appellante heeft verwezen, in ZW-zaken niet van toepassing is.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de in de verzekeringsgeneeskundige protocollen neergelegde (gewijzigde) medische inzichten wel degelijk op de ZW van toepassing zijn. Daarnaast is appellante van mening dat haar medische situatie, ten opzichte van het eerder in 2009 door verzekeringsarts Werner uitgevoerde onderzoek is gewijzigd en acht zij zich ongeschikt voor haar werk. Appellante heeft daarbij verwezen naar het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater R.J.H. Winter van 30 september 2012. Deze deskundige stelt dat er bij appellante sprake is van psychiatrische comorbiditeit en acht de beperkingen bij appellante zwaarder dan het Uwv heeft aangenomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, zijn de verzekeringsgeneeskundige protocollen, waaronder het protocol Whiplash, niet van toepassing bij een ZW-beoordeling. De Raad verwijst hierbij naar zijn vaste rechtspraak (CRvB 13 mei 2009, LJN BI3737 en CRvB 15 mei 2013, LJN CA0196). De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat de betrokken (verzekerings)artsen in het onderhavige geval volledig en zorgvuldig onderzoek hebben verricht en heeft zich terecht verenigd met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische beoordeling.
4.2.
Zoals volgt uit 4.1 vormen de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen een voldoende basis voor het standpunt dat appellante per 27 september 2010, de datum in geding, geschikt is te achten voor haar werk. Aan de rapportage van psychiater Winter kan niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan wenst te hechten. Daartoe acht de Raad van belang dat Winter zich richt op de vraag of er sprake is van een toename van de klachten in de afgelopen twee jaar, terwijl in de onderhavige zaak uitsluitend de beperkingen van appellante op de datum in geding voorliggen. Daarnaast zijn de (extra) beperkingen, die Winter bij appellante aanwezig acht, niet in volle omvang geobjectiveerd en uit het door hem uitgevoerde onderzoek te herleiden naar de gezondheidssituatie op de datum in geding. Tegen deze achtergrond is de conclusie van psychiater Winter dat appellante meer beperkt is en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst dient te worden bijgesteld onvoldoende onderbouwd.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Het verzoek tot toekenning van schadevergoeding zal worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary

QH