ECLI:NL:CRVB:2013:823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-7553 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een Wajong-uitkering na afwijzing door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellante, geboren op 4 augustus 1987, heeft op 14 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een aangeboren bloedziekte. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek op 25 oktober 2010 besloten dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij in staat is om te werken en meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.

Na een ongegrond verklaard bezwaar van appellante op 27 mei 2011, heeft zij beroep aangetekend bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 december 2011 geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct rekening houdt met de beperkingen van appellante. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante, gezien haar functionele mogelijkheden, de voorgehouden functies kan vervullen zonder dat er een relevant verlies aan verdienvermogen optreedt.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in essentie een herhaling zijn van de eerder besproken gronden bij de rechtbank. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat appellante, gelet op haar functionele mogelijkheden, de voorgehouden functies kan verrichten. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7553 WAJONG
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 december 2011, 11/2598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren op 4 augustus 1987, heeft op 14 juli 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
(Wet Wajong) wegens een aangeboren bloedziekte.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 oktober 2010 aan appellante meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de Wet Wajong krijgt, omdat zij kan werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.
1.3. Bij besluit van 27 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 oktober 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 22 maart 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is verricht en dat er met de beperkingen van appellante rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft uitgebreid toegelicht waarom er niet meer beperkingen opgenomen dienen te worden. Nu de functionele mogelijkheden juist zijn vastgesteld is het de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
3.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) haar standpunt herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan is aangenomen door het Uwv.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet Wajong.
4.2.
De gronden die appellante heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellante heeft niet onderbouwd waarom zij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak niet juist acht, noch heeft zij medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante gelet op haar functionele mogelijkheden de voorgehouden functies kan verrichten en dat daarbij geen relevant verlies aan verdienvermogen ontstaat.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC