ECLI:NL:CRVB:2013:819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-4973 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling behandelmogelijkheden voor herstel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WGA-uitkering toe te kennen in plaats van een IVA-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er op de datum in geding, 29 juni 2010, behandelmogelijkheden waren met kans op herstel, en dat de toekenning van de WGA-uitkering terecht was. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had aangenomen dat er behandelmogelijkheden aanwezig waren. De Raad wees erop dat het feit dat de behandelingen achteraf niet het gewenste resultaat hadden, niet afdoet aan de juistheid van de eerdere beslissing.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij duurzaam volledig arbeidsongeschikt was en dat er op de datum in geding geen behandelmogelijkheden waren. Hij verwees naar een e-mail van psychiater B. Köycü waarin zij haar eerdere verklaring zou hebben herzien. De Raad oordeelde echter dat uit deze e-mail niet kon worden afgeleid dat de psychiater van haar eerdere standpunt was teruggekomen. Bovendien waren de overige medische gegevens die in hoger beroep waren ingediend niet relevant voor de datum in geding.

Daarnaast stelde de appellant dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. De Raad concludeerde echter dat de totale duur van de procedure de redelijke termijn van vier jaar niet had overschreden, waardoor er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en E.J. Govaers en J.S. van der Kolk als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4973 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2011, 10/2908 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het Uwv appellant per 29 juni 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
2.
Bij besluit van 22 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2010 gegrond verklaard wegens een onjuist gehanteerd dagloon. Het standpunt dat aan appellant terecht een WGA-uitkering is toegekend, is gehandhaafd.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - kort samengevat - overwogen dat het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA). De verzekeringsarts is terecht uitgegaan van de expertise van psychiater B. Köycü van
28 september 2009. Uit deze expertise blijkt dat er op de in geding zijnde datum van
29 juni 2010 behandelmogelijkheden waren. De bezwaarverzekeringsarts heeft op juiste wijze toepassing gegeven aan het door het Uwv gehanteerde beoordelingskader. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens was er geen aanleiding appellant een IVA-uitkering toe te kennen.
4.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij wel duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en dat er op de datum in geding geen behandelmogelijkheden waren. Psychiater Köycü heeft in een e-mail bericht van 14 maart 2011 aangegeven dat zij van haar eerdere verklaring is teruggekomen. Tevens is informatie ingebracht inzake psychiatrische consulten en verslavingsproblematiek. Appellant is er niet in geslaagd zijn cannabis- en medicijngebruik af te bouwen. Om die reden is herstel ook niet mogelijk. Appellant is tot slot van mening dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat er bij appellant op de datum in geding behandelmogelijkheden aanwezig waren zodat er terecht geen IVA maar een WGA-uitkering is toegekend. Dat achteraf is gebleken dat de behandelingen niet het beoogde resultaat hebben gehad, maakt dat niet anders. Van belang is dat er op de datum in geding sprake is geweest van behandelmogelijkheden met kans op herstel. Appellant was toen ook daadwerkelijk in behandeling, gericht op verbetering van zijn situatie. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het e-mail bericht van psychiater Köycü kan niet afgeleid worden dat zij van haar eerdere verklaring terugkomt. De overige in hoger beroep overgelegde medische gegevens hebben geen betrekking op de datum in geding.
5.3.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden, stelt de Raad vast dat de duur van de gehele procedure de redelijke termijn van vier jaar niet heeft overschreden zodat van vergoeding van geleden immateriële schade geen sprake kan zijn.
6.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary

JL