Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.2. Het gaat hier om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat appellant geen hoofdverblijf houdt op het opgegeven woonadres berust daarom in beginsel niet op appellant maar op het college. De vraag waar iemand woont dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.
.In dit verband komt, mede gelet op de consistente betwisting van de rapporten door appellant, zwaarwegende betekenis toe aan het feit dat de rapporten niet op ambtseed zijn opgemaakt en niet is gebleken dat de rapporten aan appellant zijn voorgelezen of ter lezing en/of ter ondertekening aan hem zijn aangeboden. Daarbij komt dat de verklaring van appellant eerst vijf dagen nadat die is afgelegd op schrift is gesteld. Voorts is van belang dat in de kamer spullen van appellant zijn aangetroffen, zelfs met zijn naam daarop en dat hij op dat adres voor het college bereikbaar was.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 juli 2010;
- herroept het besluit van 20 april 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,--;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.