ECLI:NL:CRVB:2013:738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
12-6357 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 6 maart 2013, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht te laat was betaald. Appellant had het griffierecht, dat op 14 februari 2013 werd ontvangen, niet binnen de gestelde termijn van vier weken na de aangetekende brief van 10 januari 2013 voldaan. De gemachtigde van appellant, mr. A.K. Tosun, voerde aan dat appellant door privé-omstandigheden niet in staat was om tijdig te betalen en dat de Raad niet had aangetoond dat de brief van 10 januari 2013 daadwerkelijk was verzonden.

De Raad overwoog dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad stelde vast dat appellant niet tijdig had gereageerd op de betalingsproblemen en dat de aanmaningsbrief duidelijk was over de termijn. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest. Het verzet werd ongegrond verklaard, en het bedrag van het te laat betaalde griffierecht zou aan appellant worden terugbetaald. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De Raad heeft de beslissing openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter en de leden van de kamer aanwezig waren, evenals de griffier.

Uitspraak

12/6357 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2012, 12/3031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 6 maart 2013 heeft de Raad het namens appellant door mr. A.K. Tosun, advocaat, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 6 maart 2013 heeft mr. Tosun namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 27 mei 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Tosun. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 6 maart 2013 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 10 januari 2013 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat appellant door privé-omstandigheden langere tijd niet in staat was het griffierecht te voldoen. Appellant heeft nagelaten zijn gemachtigde tijdig hiervan in kennis te stellen. Verder heeft de gemachtigde betoogd dat het aan de Raad is om te bewijzen dat de brief van 10 januari 2013 aangetekend is verzonden. Nu dit niet is aangetoond kan de aanvang van de betalingstermijn niet worden vastgesteld. De gemachtigde heeft benadrukt dat het niet van openbare orde is of een wettelijke verplichting om het hoger beroep niet‑ontvankelijk te verklaren bij te late betaling. Ten slotte heeft de gemachtigde gewezen op de onevenredig zware nadelige gevolgen van de uitspraak van de Raad van 6 maart 2013 voor appellant en gesteld dat de inhoudelijke behandeling van de zaak van zeer groot maatschappelijk belang is.
Vaststaat dat het griffierecht door de Raad is ontvangen op 14 februari 2013. Dat is buiten de gestelde termijn, die eindigde op 7 februari 2013.
De Raad stelt voorop dat artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet dwingend voorschrijft dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Verder is in de brief van de Raad van 10 januari 2013 uitdrukkelijk vermeld dat appellant er rekening mee moet houden dat het hoger beroep
niet-inhoudelijk zal worden behandeld, indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
De Raad is van oordeel dat het op de weg van appellant had gelegen om zich binnen de in de brief van 10 januari 2013 gestelde termijn tot de Raad te wenden indien hij betalingsproblemen ondervond. Dat heeft hij echter niet gedaan.
De stelling dat niet kan worden aangetoond wanneer de betalingstermijn een aanvang heeft genomen, volgt de Raad niet. De aan de gemachtigde van appellant verzonden aanmaningsbrief van 10 januari 2013 vermeldt met zoveel woorden dat het griffierecht binnen vier weken na de datum van die brief moet zijn betaald. Hieruit volgt dat de betalingstermijn is gaan lopen op 11 januari 2013. Volgens de informatie verkregen van PostNL is de aangetekend verzonden brief van 10 januari 2013 ook op 11 januari 2013 bezorgd op het kantooradres van de gemachtigde van appellant. Zoals blijkt uit de bij het verzetschrift gevoegde bijlage heeft de gemachtigde deze brief bovendien doorgezonden naar appellant.
Nu vervolgens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 115,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en A.M. Overbeeke en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2013.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
GdJ