ECLI:NL:CRVB:2013:716
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en dringende reden voor ontslag
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van de WW-uitkering aan appellant besproken. Appellant, die als autobuschauffeur werkte, was in een conflict verwikkeld met zijn werkgever, die hem op 1 juni 2010 ontsloeg. De werkgever stelde dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden door zijn ongepaste gedrag, waaronder beledigende uitingen naar leidinggevenden. Het Uwv weigerde appellant een WW-uitkering op basis van deze verwijtbare werkloosheid. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij betwistte dat er een dringende reden voor ontslag was. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedragingen van appellant niet kwalificeerden als een dringende reden in de zin van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeerde dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering had geweigerd en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.