ECLI:NL:CRVB:2013:710
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering na ontslag wegens verwijtbaar gedrag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 19 juni 2001 als schoonmaker in dienst was bij [werkgever] B.V., had een collega geslagen op 15 oktober 2009. Dit incident leidde tot schorsing door de werkgever en uiteindelijk tot ontslag na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het Uwv. De appellant verzocht op 7 juli 2010 om een WW-uitkering, maar deze werd op 29 juli 2010 geweigerd omdat hij verwijtbaar werkloos was geworden. Het Uwv stelde dat de appellant, ondanks eerdere waarschuwingen, zijn gedrag niet had aangepast, wat leidde tot de schorsing en het ontslag. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de gedragingen van de appellant een objectieve en subjectieve dringende reden voor ontslag vormden. De appellant betwistte in hoger beroep de dringende reden, maar de Raad oordeelde dat de werkgever adequaat had gehandeld na het incident en dat er geen redenen waren om aan te nemen dat het ontslag niet onverwijld had kunnen plaatsvinden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant verwijtbaar werkloos was geworden, waardoor de weigering van de WW-uitkering gerechtvaardigd was.