ECLI:NL:CRVB:2013:706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
13-1349 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij hij verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 118,-- heeft betaald. In de correspondentie met de Raad is appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant geen aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend en het griffierecht niet voldaan binnen de gestelde termijnen.

De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep is dan ook kennelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden. De Raad heeft besloten om zonder verder onderzoek te beslissen, aangezien de procedure niet kan worden voortgezet door het ontbreken van de vereiste betaling.

De uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, met P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2013. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

13/1349 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
31 januari 2013, 11/2617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Den Helder (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft in zijn beroepschrift van 12 maart 2013 verzocht om vrijstelling van het verschuldigde griffierecht. Bij brief van 19 maart 2013 deelt de Raad appellant mede dat hij bij het College van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats een verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in kan dienen en de Raad hierover binnen twee weken te informeren.
Bij brief van 18 maart 2013 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 118,-- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij schrijven van 30 maart 2013 deelt appellant mee dat hij geen aanvraag voor bijzondere bijstand heeft ingediend.
Bij aangetekende brief van 23 april 2013 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Appellant heeft bij brief van 27 april 2013 nogmaals medegedeeld het verschuldigde griffierecht niet te kunnen betalen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

RH