ECLI:NL:CRVB:2013:2980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
12-420 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluiten inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WAO-uitkering van appellant. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met het advies van de psychiater, maar dat de bezwaararbeidsdeskundige niet afdoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn. De Raad benadrukte dat bij verlaging of beëindiging van een WAO-uitkering een uitlooptermijn moet worden gegeven, tenzij er sprake is van een afgesloten periode in het verleden. De Raad vernietigde de besluiten van 23 april 2010 en 2 juli 2013/13 augustus 2013, waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 26 januari 2011 was verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.360,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij M.C. Bruning als voorzitter fungeerde, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/420 WAO, 13/3683 WAO
Datum uitspraak: 19 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
9 december 2011, 10/1782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 17 mei 2013 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0959.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek ingesteld en bij brief van 2 juli 2013 aan de Raad een ongedateerde kopie toegezonden van een gewijzigde beslissing op bezwaar.
Appellant heeft zijn zienswijze gegeven op het besluit van 2 juli 2013.
Het Uwv heeft op die zienswijze gereageerd.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een besluit van 13 augustus 2013 ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts meer beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De bezwaarverzekeringsarts heeft die beperkingen op 31 mei 2013 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De in de FML vastgelegde beperkingen gelden volgens de bezwaarverzekeringsarts per 2 juni 2007. Op arbitraire gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts aangenomen dat op 1 januari 2008 sprake is van toegenomen beperkingen, en wel in die mate dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Die situatie heeft geduurd tot 26 januari 2011, de datum waarop appellant is gezien door psychiater Hoencamp. Vanaf dat moment gelden weer de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 31 mei 2013.
1.2. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zowel voor de datum 2 juni 2007 als voor de datum 26 januari 2011 met inachtneming van de FML functies geselecteerd en berekend dat op beide momenten er geen relevante mate van arbeidsongeschiktheid was. Ook nog ten tijde van het arbeidskundig onderzoek ontving appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschitkheidsverzekering (WAO) op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. Omdat een beëindiging van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht niet is toegestaan en een beëindiging per toekomende datum niet binnen het kader van de onderhavige beoordeling valt, heeft de bezwaararbeidsdeskundige het standpunt ingenomen dat de WAO-uitkering per 2 juni 2007 gecontinueerd dient te worden op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%, dat over de periode van 29 januari 2008 tot
26 januari 2011 sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en dat per 26 januari 2011 de arbeidsongeschiktkheidsklasse 25 tot 35% herleeft.
1.3. Bij het besluit van 2 juli 2013 heeft het Uwv beslist dat het bezwaar van appellant “tegen onze beslissing van 1 december 2009 in zoverre alsnog gegrond [wordt] geacht. Dit betekent dat u op grond van artikel 39a WAO met ingang van 29 januari 2008 (tot 26 januari 2011, de datum van het onderzoek door psychiater Hoencamp) recht heeft op een WAO-uitkering van 80 tot 100%.” In de brief waarmee het besluit van 2 juli 2013 aan de Raad is toegezonden is vermeld dat de arbeidskundige beoordeling heeft geleid tot een vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van (wederom) 25 tot 35% per 26 januari 2011. Omdat volgens het Uwv deze verlaging niet in geding is, zal een primaire beslissing worden uitgereikt die ziet op 26 januari 2011. Bij het besluit van 13 augustus 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat, uitgaande van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% de WAO-uitkering met ingang van 26 januari 2011 wordt verlaagd naar € 368,23 bruto per maand.
2.
Appellant heeft te kennen gegeven dat niet volledig aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. Volgens appellant dient de verhoging van zijn WAO-uitkering eerder in te gaan dan 28 januari 2008. Appellant is van mening dat de in de FML alsnog opgenomen beperkingen onvoldoende tegemoet komen aan de door Hoencamp gestelde diagnose. Er zouden meer beperkingen moeten zijn en het zou logischer zijn de in rubriek 1.9 en 2.12 opgenomen beperkingen op andere plaatsen, zoals bijvoorbeeld in de rubrieken 1.5 en 1.6, in de FML op te nemen. Verder stelt appellant zich op het standpunt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Ten slotte vindt appellant het onbegrijpelijk dat de datum waarop hij is onderzocht door Hoencamp als datum is genomen waarop zijn WAO-uitkering wordt verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
3.
In hun reacties op de zienswijze van appellant hebben de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige te kennen gegeven dat zij in die zienswijze geen aanleiding hebben gezien voor wijziging van hun standpunt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de tussenuitspraak heeft de Raad het Uwv opgedragen het gebrek in de beslissing op bezwaar van 23 april 2010 (besluit 1) te herstellen en daarbij de conclusies van de deskundige Hoencamp tot uitgangspunt te nemen. Volgens het Uwv is het gebrek in besluit 1 hersteld door het nemen van het besluit van 2 juli 2013. Zowel de beslissing om de WAO-uitkering niet eerder dan met ingang van 28 januari 2008 te verhogen en te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% als de beslissing om de WAO-uitkering met ingang van 26 januari 2011 te verlagen en te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% zijn op het rapport van Hoencamp gebaseerde besluiten, die tot stand zijn gekomen in het kader van de opdracht van de Raad om het gebrek in besluit 1 te herstellen. Anders dan het Uwv meent is het besluit van 13 augustus 2013 dus niet op te vatten als een primair besluit, waartegen appellant eerst bezwaar had moeten maken. De besluiten van 2 juli 2013 en 13 augustus 2013, in samenhang bezien, vormen een nieuwe beslissing op bezwaar (besluit 2). Nu besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan de bezwaren van appellant wordt dit besluit, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Hoencamp heeft in zijn rapport verwoord dat in september 2007 er nog geen sprake was van een situatie dat appellant vanwege de aard en de ernst van de psychopathologie volledig beperkt was in zijn mogelijkheden. Hij ziet wel aanwijzingen dat in de periode daarna appellant verder is gedecompenseerd, mogelijk met een psychotische depressie zoals door de psychiater van NOAGG in mei 2008 is gediagnosticeerd. Met het opstellen van een per
2 juni 2007 geldende FML en het aannemen van volledige arbeidsongeschiktheid per
1 januari 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts in voldoende mate rekening gehouden met het door Hoencamp uitgebrachte advies. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens in geding gebracht, zodat onvoldoende aanleiding is voor twijfel aan de medische grondslag van besluit 2, voor zover betrekking hebbend op de periode van
2 juni 2007 tot 1 januari 2008.
4.3.
De bezwaararbeidskundige heeft afdoende gemotiveerd waarom ondanks sommige signaleringen de geselecteerde functies passend zijn. Het mediane uurloon van de drie functies met het hoogste uurloon, afgezet tegen het maatmanloon levert per 2 juli 2007 een arbeidsongeschiktheid op van 4,36%.
4.4.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat bij verlaging of beëindiging van een
WAO-uitkering een uitlooptermijn moet worden gegeven. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgezien, bijvoorbeeld als sprake is van toekenning van WAO-uitkering over een afgesloten periode in het verleden. Het moment waarop appellant is onderzocht door Hoencamp kan in geen geval dienen als het tijdstip met ingang waarvan de WAO-uitkering kan worden verlaagd of beëindigd. Nog daargelaten dat in het rapport van Hoencamp niet valt te lezen dat Hoencamp van mening is dat appellant ten tijde van zijn onderzoek in dezelfde situatie verkeerde als in september 2007.
5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek in besluit 1 niet is hersteld, dat de aangevallen uitspraak en besluit 1 voor vernietiging in aanmerking komen, dat het beroep voor zover gericht tegen de verlaging van de WAO-uitkering per 26 januari 2011 gegrond is en dat besluit 2 in zoverre niet in stand kan blijven.
6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.180,- in beroep en op € 1.180,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.360,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2010 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juli 2013/13 augustus 2013 gegrond en vernietigt
dit besluit voor zover daarbij de WAO-uitkering met ingang van 26 januari 2011 is verlaagd
naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 153,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.360,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

IJ